Brusselse rechtbank verplicht overheid om recht op opvang van asielzoekers direct na te gaan

In beschikking nr. 2020/105/C van 5 oktober 2020 veroordeelt de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel de Belgische staat om binnen de dertig dagen de procedure aan te passen, zodat verzoekers om internationale bescherming (IB) die het online formulier van Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) invullen zich meteen kunnen aanbieden voor opvang. Momenteel moeten verzoekers in principe wachten op een afspraak bij DVZ alvorens ze worden opgevangen.

Feiten

Sinds 3 april 2020 moeten personen die IB willen vragen daarvoor eerst een afspraak maken bij DVZ, en dat via een online formulier. Pas wanneer ze een afspraak krijgen, kunnen ze zich aanbieden bij het aanmeldcentrum, Klein Kasteeltje, voor registratie van hun verzoek en wordt er opvang geboden door Fedasil. In de periode tussen het invullen van het formulier en de afspraak is er geen opvang voorzien. Deze periode kan oplopen tot verschillende weken en in sommige gevallen maanden.

Honderden verzoekers dwongen de voorbije maanden hun recht op opvang af bij de arbeidsrechtbank, maar een structurele oplossing bleef uit. Verschillende organisaties dienden daarom een collectief kort geding in bij de Rechtbank van eerste aanleg en vroegen dat verzoekers om IB opgevangen worden van zodra zij het online formulier invullen.

Beoordeling Rechtbank van eerste aanleg

Bevoegdheid

De Belgische staat stelt in vraag of de Rechtbank van eerste aanleg bevoegd is. Om na te gaan of de Raad van State (RvS) of de rechtbank bevoegd is, is het werkelijke doel van het beroep van belang. Als het doel is om een subjectief recht vast te stellen en te laten respecteren, is de kort geding rechter bevoegd. Is het doel echter om een administratieve akte te vernietigen omwille van de onwettigheid ervan, is de RvS bevoegd.

De Belgische overheid beschikt over een discretionaire bevoegdheid om de asielprocedure te organiseren. De verzoekers kunnen geen subjectief recht laten gelden ten aanzien van de maatregelen die de overheid neemt om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Deze discretionaire bevoegdheid ontslaat de overheid er echter niet van om de internationale verplichtingen op vlak van asiel te respecteren. Het verzoekschrift eist dat verzoekers om IB opgevangen worden vanaf het moment dat zij hun nood aan bescherming duidelijk maken. De verzoekende partijen verwijten aan de overheid dat het weigeren van die opvang een schending is van het verbod op een onmenselijke en vernederende behandeling (artikel 1 van het Europees Handvest en artikel 3 van het EVRM). Het gaat dus om subjectieve rechten die in het geding zijn. De Rechtbank van eerste aanleg is bevoegd.

Dringendheid

Het kort geding is een uitzonderingsprocedure die slechts kan worden toegepast als de voorwaarden van artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek zijn voldaan, met name er moet sprake zijn van dringendheid. Het staat vast dat de toegang tot het aanmeldcentrum geweigerd wordt aan verzoekers die zich er spontaan aanmelden. Gezien hun precaire situatie riskeren ze voor onbepaalde duur op straat te belanden in afwachting van hun afspraak. Dat is een ernstig risico dat een onmiddellijke beslissing noodzaakt.

De verzoekende partijen hebben tijdig gehandeld; ze probeerden eerst te onderhandelen met de overheid en toen er geen structurele oplossing kwam, dienden ze het kort geding binnen korte termijn in.

Bevoegdheid om op te treden als verzoeker in een collectief beroep

De Belgische staat stelt de bevoegdheid in vraag van één van de partijen, de Orde van Franstalige en Duitstalige balies (OBFG), omdat deze niet zou kunnen opkomen in een collectief beroep ten bate van verzoekers om IB.

Artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek laat toe dat een rechtspersoon, die de bescherming beoogt van de rechten van de mens of fundamentele vrijheden uit de Grondwet en internationale verplichtingen, een rechtsvordering indient op voorwaarde dat:

  • haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is, en onderscheiden van het algemeen belang
  • zij op duurzame en effectieve wijze dit doel nastreeft
  • zij in rechte optreedt in het kader van dat doel en met het oog op de verdediging van een belang dat er verband mee houdt
  • zij met de rechtsvordering louter een collectief belang nastreeft.

Volgens de rechtbank is aan deze voorwaarden voldaan, omdat de OBFG de belangen van haar leden nastreeft maar ook die van de rechthebbenden. Dit is een maatschappelijk doel dat zich onderscheidt van het algemeen belang. Het recht op opvang houdt ook de toegang in tot juridische hulp. Als verzoekers, die over het algemeen in een kwetsbare positie zijn, er geen toegang tot hebben is dit ook nefast voor de manier waarop advocaten hun rechten kunnen verdedigen. De verdediging van deze belangen draagt dus bij aan het maatschappelijk doel van OBFG. Elke verzoeker om IB kan apart zijn rechten proberen afdwingen, maar kan dat niet voor alle verzoekers om IB als geheel. Deze rechtsvordering streeft duidelijk het collectief belang van de verzoekers na.

In rechte

De discussie gaat over vraag of het invullen van een online formulier kan gezien worden als het uiten van de nood aan internationale bescherming, en of dit de bijbehorende rechten op vlak van opvang opent.

Uit de bewoordingen op de website van DVZ en het formulier zelf blijkt dat het exclusief bedoeld is voor verzoekers om internationale bescherming. Zo vraagt het formulier of de partner “ook een verzoek om IB wil indienen”. Hieruit blijkt dat het formulier momenteel de eerste formaliteit is waaraan verzoekers verplicht moeten voldoen om de overheid op de hoogte te brengen van hun wens bescherming te vragen. Dit kan dus gezien worden als het “doen van het verzoek om IB” in de zin van artikel 6, 1°, 2° en 5° van de Procedurerichtlijn (richtlijn 2013/32/EU), artikel 50 van de Verblijfswet en artikel 6, §1 en 2, 1° van de Opvangwet.

Deze interpretatie stemt overeen met de doelstelling van de Procedurerichtlijn om een effectieve toegang tot de procedure te verzekeren. Het doen van het verzoek vereist volgens het HvJ (C-36/20 van 25 juni 2020) geen administratieve formaliteiten. De kwalificatie als verzoeker vloeit voort uit het laten blijken van de wil bescherming te vragen, en niet uit de registratie of indiening van het verzoek.

Artikel 50 §1 van de Belgische Verblijfswet bepaalt wel dat het doen van het verzoek in persoon moet gebeuren, maar de Procedurerichtlijn bepaalt dat een verzoek is verondersteld te zijn ingediend wanneer een formulier door de verzoeker is ingevuld (art. 6, 4°). De verplichting in de Belgische wet om in persoon het verzoek te doen, moet geïnterpreteerd worden in overeenstemming met de Europese richtlijnen en dus worden gerelativeerd afhankelijk van de omstandigheden.

De Verblijfswet maakt zelf ook een duidelijk onderscheid tussen het doen, registreren en indienen. Het recht op opvang geldt van zodra het verzoek gedaan is door de verzoeker (artikel 17 Opvangrichtlijn (richtlijn 2013/33/EU) en artikel 2, 1°, 3 en 6 §1 Opvangwet). Het recht op opvang is echter niet automatisch gezien de richtlijn en opvangwet ook omstandigheden voorzien waarin de opvang kan ingetrokken of beperkt worden (art. 20 Opvangrichtlijn en artikel 4 Opvangwet).

Het lijkt er dus prima facie op dat verzoekers die het online formulier invullen toegang moeten krijgen tot materiële opvang, als deze niet beperkt of ingetrokken wordt om bepaalde redenen. Het feit dat dit niet gebeurt in de periode tussen het invullen van het formulier en de afspraak van DVZ lijkt op het eerste zicht onwettig. Dat DVZ Fedasil niet op de hoogte brengt van de ingevulde formulieren doet niets af aan de vaststelling dat de verzoekers in principe recht hebben op opvang.

Beslissing

De verzoekende partijen vragen dat de procedure op een manier georganiseerd wordt dat verzoekers om IB toegang krijgen tot opvang van zodra zij het online formulier invullen. Deze eis kan de rechtbank niet inwilligen, omdat ze zich in de plaats zou stellen van de overheid in een materie die tot haar discretionaire bevoegdheid behoort. Zo zou de overheid niet meer zelf de asielprocedure kunnen organiseren en Fedasil de opvang niet meer kunnen weigeren wanneer er volgens hen geen recht op opvang is.

Enkel de Belgische staat wordt veroordeeld omdat alleen zij bevoegd is om de vereiste maatregelen te nemen. Het feit dat de verzoekers geen opvang kunnen vragen en geen beslissing over opvang krijgen van zodra ze hun verzoek online doen, is onwettig en moet stopgezet worden. Het is aan de staat om te bepalen welke maatregelen daarvoor nodig zijn. Gezien de gezondheidscrisis krijgt ze een termijn van dertig dagen om dit uit te werken. Wanneer ze dat niet doet, gaat vanaf het vervallen van deze termijn een dwangsom in van 2500 euro per dag.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen