Geen effectief onderzoek naar beweringen in kader van artikel 13 Haags Kindontvoeringsverdrag schendt artikel 8 EVRM

In arrest nr. 27853/09 van 26 november 2013 heeft de Grote Kamer van het EHRM geoordeeld dat Letland het recht op respect voor het familieleven heeft geschonden. Het besluitvormingsproces volgens het nationale recht voldeed niet aan de procedurele vereisten van artikel 8 van het EVRM.

Feiten

Verzoekster is een onderdaan van Letland die later ook de Australische nationaliteit kreeg. Ze beviel in Australië van een dochter. Enkele jaren later nam ze het kind mee naar Letland zonder toestemming van de vader die achterbleef in Australië. De vader verzocht de terugkeer van het kind in toepassing van het Haags Kindontvoeringsverdrag. Het Letse gerecht beviel uiteindelijk de terugkeer van het kind. De aantijgingen van verzoekster dat een terugkeer naar Australië het kind zou blootstellen aan een psychisch gevaar werden niet verder onderzocht.

Overwegingen van het EHRM

Er wordt niet betwist dat er een inmenging gebeurde in het familieleven van verzoekster. Deze inmenging is strijdig met artikel 8 tenzij de inmenging in overeenstemming met de wet is, legitieme doeleinden nastreeft en nodig is in een democratische samenleving.

Het Hof oordeelt dat de eerste twee voorwaarden voldaan zijn. Het probleem stelt zich met betrekking tot de derde voorwaarde. Het Hof herinnert aan enkele principes. Volgens vaststaande rechtspraak zijn verdragsluitende partijen verantwoordelijk voor alle daden en verzakingen van hun organen ongeacht of die voortvloeien uit intern recht of uit internationale verplichtingen. Bovendien herinnert het Hof eraan dat het Verdrag in harmonie moet worden geïnterpreteerd met de algemene principes van het internationale recht. In gevallen van internationale kinderontvoering moeten de staten de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8 EVRM interpreteren in het licht van de vereisten van het Haags Kindontvoeringsverdrag.

Het Hof is van mening dat twee voorwaarden moeten zijn vervuld opdat er sprake kan zijn van een harmonieuze interpretatie van het EVRM en het Haags Kindontvoeringsverdrag. Ten eerste moet de bevoegde rechter rekening houden met alle elementen die een uitzondering kunnen vormen op het principe van onmiddellijke terugkeer van het kind (in toepassing van de artikelen 12, 13 en 20 van het Haags Kindontvoeringsverdrag), zeker als ze worden ingeroepen door een van de partijen. De uiteindelijke beslissing moet bovendien afdoende gemotiveerd zijn op dat punt. Ten tweede, moeten deze elementen worden onderzocht in het licht van artikel 8 EVRM.

Volgens het Hof legt artikel 8 EVRM de interne autoriteiten een speciale procedurele verplichting op. De rechters moeten de verdedigbare aantijgingen van “ernstig risico” voor het kind in geval van terugkeer effectief onderzoeken. Het komt aan de rechters toe een gedegen onderzoek te voeren om het bestaan van een “ernstig risico” te kunnen bevestigen of uitsluiten. Bovendien moeten zij zich ook over dit onderwerp uitspreken door een gemotiveerde beslissing die rekening houdt met de omstandigheden van de zaak.

Bron: EHRM arrest nr. 27853/09 van 26 november 2013

Bericht van Kruispunt M-I