GwH vernietigt voorwaarden van verblijfsduur en inburgering in Decreet Vlaamse sociale bescherming

Het Grondwettelijk Hof (GwH) vernietigde met arrest nr. 112/2023 op 20 juli 2023 een aantal bepalingen van het Vlaams decreet van 18 juni 2021 tot wijziging van het decreet van 18 mei 2018 over de Vlaamse sociale bescherming (VSB). Het gaat om de opgetrokken verblijfsduurvoorwaarde van vijf naar tien jaar, en om de bijkomende inburgeringsvoorwaarde voor het zorgbudget. Het GwH vernietigt ook de verblijfsduurvoorwaarde van vijf jaar en de bijkomende inburgeringsvoorwaarde voor de sociaal gecorrigeerde zorgpremie. Deze gewijzigde of nieuwe voorwaarden schenden de standstill-verplichting van artikel 23 Grondwet (Gw). De bepalingen verminderen het recht op sociale zekerheid aanzienlijk zonder dat daar een redelijke verantwoording voor is. De regeling over de vrijstelling van dossiertaks bij een administratief beroep schendt het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel (artikel 10-11 Gw) voor zover geen volledige vrijstelling van dossiertaks voorzien is voor alle rechthebbenden op verhoogde tegemoetkoming. Voor zover niet voorzien is in integrale terugbetaling van de dossiertaks bij een veroordeling door de arbeidsrechtbank is het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel geschonden.

Zorgbudget

Verblijfsduurwaarde van 10 jaar

Ten eerste wordt in artikel 18, 1° van het decreet van 18 juni 2021 een verblijfsduurvoorwaarde gekoppeld aan het recht op een zorgbudget. Die voorwaarde houdt in dat je ten minste tien jaar waarvan ten minste vijf opeenvolgende jaren, die voorafgaan aan de opening van het recht op tegemoetkoming, in Vlaanderen of Brussel woont of sociaal verzekerd bent in een van de lidstaten van de EU, de EER of Zwitserland.

De decreetgever beschikt in sociaal-economische aangelegenheden over een ruime beoordelingsbevoegdheid. De vermeerdering met vijf jaren van het vereiste wettig verblijf is een aanzienlijke achteruitgang van het daarvoor bestaande beschermingsniveau. Deze aanzienlijke achteruitgang wordt niet gecompenseerd door andere maatregelen. Het doel van het zorgbudget is net om de kosten die niet door de federale sociale zekerheid of een andere pijler binnen de Vlaamse sociale bescherming gedekt worden te compenseren.

In een volgende stap gaat het Hof na of de maatregel redelijk verantwoord kan worden. Ondanks het feit dat de budgettaire doelstelling wel legitiem is, is de maatregel niet pertinent. Er zijn namelijk ook andere factoren zoals de uitbreiding van de pijlers van de VSB en het beperkte premieniveau die de financiële houdbaarheid op lange termijn in gevaar kunnen brengen. De zorgpremies zorgen slechts voor een financiering van 30% van de zorgbudgetten. De financiële houdbaarheid van de zorgbudgetten zal niet fundamenteel of substantieel verbeteren door deze verhoogde verblijfduurvoorwaarde van tien jaar.

Het Grondwettelijk Hof vernietigde eerder al eenzelfde verblijfsduurvoorwaarde voor de inkomensgarantie voor ouderen (GwH arrest nr. 6/2019), en voor de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap (GwH arrest nr. 41/2020).

Inburgeringsplicht

Ten tweede koppelt artikel 18,2° van het decreet van 18 juni 2021 een inburgeringsverplichting aan het recht op een zorgbudget. Ook deze nieuwe voorwaarde vormt een aanzienlijke achteruitgang van het daarvoor bestaande beschermingsniveau.

Het versterken van de positie van de nieuwkomer, dat de decreetgever als verantwoording opwierp, is een legitieme doelstelling. Maar het houdt geen verband met de bestreden maatregel, de inburgeringsplicht. De maatregel is ook niet pertinent om de doelstelling van intergenerationele solidariteit te bereiken. Het voldoende en voldoende lang bijdragen aan het systeem van de VSB houdt verband met de financiële houdbaarheid. Dit dat kan geen reden zijn voor de invoering van de inburgeringsplicht.

Sociaal gecorrigeerde zorgpremie

Ten derde moet iedere gebruiker van de Vlaamse sociale bescherming jaarlijks een bijdrage, een premie, betalen. Mensen die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming kunnen genieten van een sociale correctie. Artikel 21, 2° van het decreet van 18 juni 2021 voegt hier nu bijkomende voorwaarden aan toe vooraleer je van die sociale correctie gebruik kan maken. Deze (cumulatieve) voorwaarden zijn:

  1. ten minste vijf opeenvolgende jaren in Vlaanderen of Brussel wonen of sociaal verzekerd zijn in een lidstaat van de EU, de EER of Zwitserland
  2. voldoen aan de inburgeringsplicht

Het afhankelijk maken van de sociaal gecorrigeerde zorgpremie aan bovenstaande twee voorwaarden is voor mensen die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming een extra bijkomende financiële moeilijkheid. Zij bevinden zich meestal al in een precaire financiële situatie. Een mogelijke administratieve geldboete, als ze de premie niet kunnen betalen, vormt daarbovenop nog een extra last.

De doelstellingen van de decreetgever, de integratie bevorderen en de financiële situatie verbeteren, zijn legitiem. Maar het is contradictoir om de personen die niet over de financiële draagkracht beschikken een volledige premie te laten betalen en te onderwerpen aan voorwaarden die ertoe strekken dat zij eerst minimaal vijf jaar de volledige premie moeten betalen. Mensen worden bovendien dubbel geraakt, omdat de inburgeringsplicht ook kosten met zich meebrengt.

Dossiertaks administratief beroep

Tot slot schenden de artikelen 43, 46 en 48 van het Vlaams decreet van 18 juni 2021 het gelijkheidsbeginsel. Het gaat over het recht op toegang tot de rechter dat in het gedrang zou komen nu er, op straffe van onontvankelijkheid, een dossiertaks betaald moet worden als men een administratief beroep wilt aantekenen tegen een individuele beslissing in verband met het zorgbudget.

De Vlaamse Regering wenste hiermee het systematisch vragen van een second opinion te vermijden. Dit is een legitieme doelstelling. Maar er is wel sprake van een financiële drempel die de toegang tot de rechter beperkt. Is de maatregel evenredig tot het doel? Het is alvast een geschikte maatregel. Ook brengt de maatregel in het algemeen geen excessieve last of onevenredige gevolgen met zich mee. Maar de decreetgever beperkt toch op een discriminerende wijze de toegang tot de rechter doordat hij maar voorziet in een gedeeltelijke en geen volledige vrijstelling voor de personen die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming zoals voor zes benoemde categorieën. Daarnaast is ook het gelijkheidsbeginsel geschonden doordat niet wordt voorzien in een integrale terugbetaling van de dossiertaks wanneer de arbeidsrechtbank een administratief beroep zou hervormen.