Rechtbank Brussel: gebrekkige toegang asiel, opvang en niet-naleving rechterlijke uitspraken zijn fout die recht geeft op schadevergoeding

In vonnis nr. 2022/4618/A van 29 juni 2023 veroordeelt de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel (Franstalig) de Belgische staat en Fedasil ten gronde voor fouten in het kader van de asiel- en opvangcrisis. Eerder, in een beschikking van 19 januari 2022, veroordeelde dezelfde rechtbank de Belgische staat en Fedasil al in kort geding. De rechtbank stelt dat het recht op asiel en het recht op opvang sinds die beschikking verder geschonden werd. Daarnaast brengen de Belgische staat en Fedasil de fundamenten van de rechtsstaat in gevaar door rechterlijke uitspraken niet te respecteren. Zo begaat België een fout in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek.

Verzoekers om internationale bescherming zonder opvang

Sinds september 2021 is het opvangnetwerk van Fedasil verzadigd. Hierdoor kregen heel wat verzoekers om internationale bescherming (VIB) de voorbije twee jaar geen toegang tot een opvangplaats. Sinds midden oktober 2021 krijgen dagelijks tientallen (voornamelijk mannelijke) verzoekers om IB geen opvang. Een deel van hen verblijft op straat, soms bij vriestemperaturen, en krijgt geen enkele vorm van steun van de overheid. Sommigen dwongen de voorbije maanden hun recht op opvang af bij de arbeidsrechtbank, maar een structurele oplossing bleef uit. Bovendien was sinds midden november 2021 ook de toegang tot de asielprocedure voor deze groep niet gegarandeerd: dagelijks bepaalde de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) op basis van het aantal beschikbare plaatsen het aantal personen dat een verzoek om IB mocht indienen.

Verschillende organisaties dienden daarom een collectief kort geding in bij de Rechtbank van eerste aanleg, om:

  • de Belgische staat te verplichten de toegang tot de asielprocedure opnieuw te verzekeren, en
  • om Fedasil te verplichten om het recht op opvang opnieuw te respecteren.

Beoordeling door de Rechtbank van eerste aanleg

Dringendheid

De procedure in kort geding is een uitzonderingsprocedure waarvoor vereist is dat er een situatie van dringendheid voorligt. De rechtbank stelt vast dat op het ogenblik van het indienen van het verzoekschrift inderdaad sprake was van dringendheid. Het is voldoende aangetoond dat op verschillende momenten mensen geen toegang hebben gekregen tot de asielprocedure en het opvangnetwerk. Deze mensen kregen bovendien geen enkele vorm van overheidssteun en stonden hierdoor op straat. Hoewel de situatie op het ogenblik van de beoordeling door de rechtbank (begin januari 2022) licht verbeterd leek, stelt de rechtbank vast dat het opvangnetwerk nog steeds verzadigd is. De geplande openingen van nieuwe plaatsen is onvoldoende om elk risico op ernstige schade uit te sluiten. De rechtbank besluit dat de voorwaarde van dringendheid ook op het moment van de beoordeling vervuld is.

De Belgische staat schendt recht op asiel door beperking toegang asielprocedure

De rechtbank stelt dat het recht om een verzoek om IB in te dienen niet onrechtmatig verhinderd of uitgesteld mag worden. Dat de Belgische staat haar best doet om de situatie te organiseren en niet de intentie heeft om de uitoefening van dit recht te verhinderen, speelt hierbij geen rol. De rechtbank stelt een fout vast in hoofde van de Belgische staat tegenover bovenstaande verplichtingen. Deze fout geeft aanleiding tot dubbele schade in hoofde van de getroffen verzoekers:

  • door mensen te verhinderen een verzoek om IB in te dienen, genieten zij niet van het recht op opvang en andere fundamentele rechten;
  • aan de getroffenen werd geen enkele noodoplossing geboden, waardoor ze zich soms verschillende nachten op straat bevonden.

De rechtbank kan begrijpen dat het niet altijd mogelijk is om elke verzoeker om IB op de dag zelf te registreren. Artikel 6 Procedurerichtlijn bepaalt namelijk dat een verzoek binnen 3 dagen na het indienen, geregistreerd moet worden. Dit kan verlengd worden met maximaal 10 dagen. Een verzoek om IB mag volgens vaste Europese rechtspraak niet afhankelijk zijn van administratieve formaliteiten. De wil om een verzoek in te dienen volstaat al om verzoeker om internationale bescherming te zijn en de bijbehorende rechten te verkrijgen.

Het is bijgevolg onaanvaardbaar dat meerdere personen gedwongen waren om de nacht door te brengen tegenover het aanmeldcentrum, in de hoop om op die manier hun verzoek te kunnen indienen. De bewering van de Belgische staat dat elke potentiële VIB minstens een document kreeg om op een later moment het verzoek in te dienen, wordt tegensgesproken door documenten van Fedasil en verklaringen van de DVZ zelf. Dit uitstel van de mogelijkheid om een verzoek in te dienen, heeft daarenboven significante gevolgen gezien de rechten die verbonden zijn aan het statuut van VIB.

Door zo te handelen, schendt de Belgische staat haar verplichting om effectieve toegang tot de procedure IB te verzekeren zoals voorzien in artikel 50 Verblijfswet.

Schending recht op opvang en waardige levensstandaard: geen sprake van overmacht

Verzoekers om IB hebben vanaf de indiening van hun verzoek recht op opvang. Het staat volgens de rechtbank niet ter discussie dat dit recht op opvang sinds de zomer van 2021 wordt geschonden. Dat er een wachtlijst voor opvang bestaat, toont volgens de rechtbank voldoende aan dat er sprake is van een fout.

De Belgische staat en Fedasil stellen dat er sprake is van overmacht waardoor het recht op opvang garanderen niet mogelijk is. De staat haalt verschillende elementen aan ter ondersteuning. De rechtbank onderzoekt deze elementen, en komt tot het besluit dat er geen sprake is van overmacht:

  • Een verhoging van het aantal verzoeken om IB: de rechtbank beargumenteert dat verzoeken om internationale bescherming per definitie onderhevig zijn aan fluctuaties. Dit is dan ook geen onoverkomelijk en onvoorspelbaar gegeven. Het is aan de Belgische staat en Fedasil om hier rekening mee te houden en op basis hiervan het opvangnetwerk te organiseren.
  • De overstromingen in 2021 en de covid-19 pandemie in 2020-2022: deze gebeurtenissen vonden al meer dan een jaar geleden plaats. Bijgevolg rechtvaardigen zij het gebrek aan respect van de Belgische staat tegenover haar verplichtingen niet.
  • De duur van de dossierbehandeling bij het CGVS: de rechtbank stelt vast dat de extra aanwervingen op het niveau van het CGVS pas per KB op 24 juli 2022 werden vastgelegd. Nochtans stijgt de dossierlast bij het CGVS al sinds 2018. De vaststelling dat de dossierlast bij het CGVS fluctueert is dan ook niet onoverkomelijk, noch onvoorspelbaar.
  • De oorlog in Oekraïne: de rechtbank begrijpt volkomen dat er een parallel opvangsysteem uitgewerkt moest worden voor tijdelijk ontheemden. Ze merkt hierbij wel op dat de betrokken personen niet werden opgevangen binnen het netwerk van Fedasil.
  • De moeilijkheden bij het openen van nieuwe opvangcentra: de keuze van de Belgische staat en Fedasil om zich nagenoeg alleen te focussen op nieuwe opvangcentra openen, ondanks de moeilijkheden die hier bij komen kijken, vormt volgens de rechtbank geen obstakel voor hun verplichtingen. Deze moeilijkheden zijn namelijk niet onoverkomelijk of onvermijdelijk. Daarnaast verantwoorden de Belgische staat en Fedasil nergens waarom ze geen andere maatregelen nemen die hun in staat stellen om hun verplichtingen na te komen. De rechtbank verwijst hiervoor onder meer naar de maatregelen die de eisende partijen voorstelden in ‘De weg uit de opvangcrisis’ van 13 september 2022.

Verder verwijst de rechter meer algemeen naar vaste rechtspraak, die aangeeft dat het aanbieden van opvang een resultaatsverbintenis is. De verzadiging van het opvangnetwerk ontslaat de staat dan ook niet van haar verplichtingen. Als nodig moeten de verzoekers worden doorverwezen naar instanties van algemene publieke bijstand. Lidstaten mogen zich evenwel niet van hun eigen verplichtingen ontdoen door de betrokkenen door te verwijzen naar private organisaties. Het is aan de bevoegde instanties om een opvangsysteem op poten te zetten dat België toelaat aan haar verplichtingen te voldoen conform artikel 6 Opvangwet.

De Belgische staat en Fedasil brengen de fundamenten van de rechtsstaat in gevaar

Volgens de rechtbank wordt het ten overvloede aangetoond dat de verdedigende partijen rechterlijke beslissingen niet respecteren:

  • De schendingen die al herhaaldelijk door de rechtbanken aan de kaak zijn gesteld, zijn vandaag de dag nog steeds relevant.
  • Op 24 april 2023 waren er nog minstens 2.547 verzoekers om IB met een beschikking van de arbeidsrechtbank wachtende op een opvangplaats.
  • De verdedigende partijen weigeren de opgelegde dwangsommen te betalen.
  • De Belgische staat geeft geen gevolg aan de opgelegde voorlopige maatregelen.

Deze houding brengt de fundamenten van de rechtsstaat in gevaar. Bijgevolg schenden de Belgische staat en Fedasil artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek.

Besluit: veroordeling tot dwangsom bij voor elke verdere uitsluiting van recht op asiel of recht op opvang

De rechtbank legt de Belgische staat op om ervoor te zorgen dat elke persoon die een verzoek om IB wenst in te dienen en aan de voorwaarden hiervoor voldoet, zonder uitstel in staat te stellen dit te doen. Dat geldt vanaf de betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van €10.000 per dag waarop minstens een persoon wordt uitgesloten van dit recht, tot een maximum van €1.000.000.

Fedasil wordt ertoe veroordeeld elke persoon die een verzoek om IB indient en die zijn recht op opvang wenst te doen gelden, zonder uitstel toegang te geven tot opvang. Dat geldt vanaf de betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van €10.000 per dag waarop minstens een persoon de toegang tot dit recht wordt ontzegd, tot een maximum van €2.000.000.

De Belgische staat en Fedasil worden verder nog solidair veroordeeld tot betaling van:

  • een symbolische euro als morele schadevergoeding voor hun aanhoudende foutieve houding tot schending van het recht om een verzoek om internationale bescherming in te dienen en van het recht op opvang,
  • een symbolische euro als schadevergoeding voor het niet respecteren van de rechterlijke beslissingen en voor de buitensporige middelen die de eisers als gevolg van de aanhoudende foutieve houding hebben ingezet,
  • en de gerechtskosten.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen