Rechtbank eerste aanleg verplicht Belgische staat en Fedasil op straffe van dwangsom om zonder uitstel asielaanvragen te registreren en recht op opvang te respecteren
In beschikking nr. 2022/164/C van 19 januari 2022 veroordeelt de Rechtbank van eerste aanleg van Brussel de Belgische staat en Fedasil. In kort geding verplicht de rechtbank hen tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om verzoekers om internationale bescherming (IB) in staat te stellen om zonder uitstel een verzoek om IB in te dienen en hun recht op opvang uit te oefenen. De rechtbank verbindt de veroordeling aan dwangsommen van telkens €5000 per dag dat de Belgische staat en Fedasil te kort komen aan hun respectievelijke internationale verplichtingen. De uitspraak kadert in de opvangcrisis die er sinds midden oktober 2021 toe leidt dat talrijke verzoekers om IB niet in staat zijn om een verzoek om IB in te dienen en toegang te krijgen tot een opvangplaats.
Feiten
Sinds september 2021 is het opvangnetwerk van Fedasil (opnieuw) verzadigd. Hierdoor kregen heel wat verzoekers om IB de voorbije maanden geen toegang tot een opvangplaats. Sinds midden oktober 2021 krijgen dagelijks tientallen verzoekers om IB geen opvang. Een deel van hen verbleef op straat, soms bij vriestemperaturen, en kreeg geen enkele vorm van steun van de overheid. Sommigen dwongen de voorbije maanden hun recht op opvang af bij de arbeidsrechtbank, maar een structurele oplossing bleef uit. Bovendien was sinds midden november 2021 ook de toegang tot de asielprocedure voor deze groep niet gegarandeerd: dagelijks bepaalde de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) op basis van het aantal beschikbare plaatsen het aantal personen dat een verzoek om IB mocht indienen.
Verschillende organisaties dienden daarom een collectief kort geding in bij de Rechtbank van eerste aanleg en vroegen om de Belgische staat en Fedasil te verplichten om mensen zonder uitstel toe te laten asiel aan te vragen en hun recht op opvang uit te oefenen.
Beoordeling door de Rechtbank van eerste aanleg
Dringendheid
De procedure in kort geding is een uitzonderingsprocedure waarvoor vereist is dat er een situatie van dringendheid voorligt. De rechtbank stelt vast dat op het ogenblik van het indienen van het verzoekschrift inderdaad sprake was van dringendheid. Het is voldoende aangetoond dat op verschillende momenten mensen geen toegang hebben gekregen tot de asielprocedure en een opvangplaats en dat deze mensen geen enkele vorm van overheidssteun kregen en daardoor op straat stonden. Hoewel de situatie op het ogenblik van de beoordeling door de rechtbank (begin januari 2022) licht verbeterd leek, stelt de rechtbank vast dat het opvangnetwerk nog steeds verzadigd is. De geplande openingen van nieuwe plaatsen is onvoldoende om elk risico op ernstige schade uit te sluiten. De rechtbank besluit dat de voorwaarde van dringendheid ook op het moment van de beoordeling vervuld is.
Het recht om een verzoek om internationale bescherming in te dienen
De rechtbank stelt dat het recht om een verzoek om IB in te dienen niet onrechtmatig verhinderd of uitgesteld mag worden. Dat de Belgische staat haar best doet om de situatie te organiseren en niet de intentie heeft om de uitoefening van dit recht te verhinderen, speelt hierbij geen rol. Het recht om een verzoek om internationale bescherming in te dienen lijdt geen enkele uitzondering.
De rechtbank stelt dan ook een fout vast in hoofde van de Belgische staat, die aanleiding geeft tot dubbele schade in hoofde van de getroffen verzoekers:
- door mensen te verhinderen een verzoek om IB in te dienen, genieten zij niet van het recht op opvang en andere fundamentele rechten;
- aan de getroffenen werd geen enkele noodoplossing geboden, waardoor ze zich soms verschillende nachten op straat bevonden.
De omstandigheden van de voorbije maanden zijn niet van die aard dat ze de Belgische staat van haar verplichtingen vrijstelt. Het hoge aantal verzoekers om IB sinds de versoepeling van de sanitaire maatregelen en de heropening van de grenzen, was voorzienbaar. Bovendien zijn migratiestromen steeds onderhevig aan regelmatige fluctuaties. De Belgische staat dient haar diensten zo te organiseren dat die aan dergelijke stijgingen kunnen beantwoorden. Hetzelfde geldt voor een tekort aan opvangplaatsen: de mogelijkheid om een verzoek om IB in te dienen mag niet verbonden worden aan het aantal beschikbare opvangplaatsen in het opvangnetwerk van Fedasil.
Het recht op opvang en op een waardige levensstandaard
Verzoekers om IB hebben vanaf de indiening van hun verzoek recht op opvang. Het Europese Hof van Justitie oordeelde dat op de staat wat dit betreft een resultaatsverbintenis rust: verzadiging van het opvangnetwerk ontslaat de staat niet van haar verplichting, en indien nodig moeten de verzoekers worden doorverwezen naar instanties van algemene publieke bijstand. Lidstaten mogen zich evenwel niet van hun eigen verplichtingen ontdoen door de betrokkenen door te verwijzen naar private organisaties.
De rechtbank stelt vast dat het opvangnetwerk van Fedasil verzadigd is (94%), ondanks het feit dat recent een aantal nieuwe plaatsen geopend werden. Hierdoor kan Fedasil niet aan iedereen opvang bieden. Dit houdt een schending in van haar internationale verplichtingen.
Hoewel het recht op opvang in principe pas ontstaat wanneer men een verzoek om IB ingediend heeft, stelt de rechtbank vast dat de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) en Fedasil zich de voorbije periode zodanig georganiseerd hebben dat het aantal personen dat werd toegestaan om in het aanmeldcentrum een verzoek om IB in te dienen, beperkt was tot het aantal beschikbare opvangplaatsen. Op die manier werd de indruk gewekt dat het recht op opvang van alle verzoekers om IB gerespecteerd werd. In werkelijkheid werd echter een onbepaald aantal personen verhinderd om een verzoek om IB in te dienen. Deze personen werden zonder enige overheidssteun gedwongen op straat te verblijven, in schending van hun recht op een waardige levensstandaard.
Ook hier kunnen externe omstandigheden Fedasil niet ontslaan van haar verplichtingen. De sluiting van opvangplaatsen als gevolg van overstromingen en Covid-19-maatregelen en een verhoging van het aantal verzoekers om IB kunnen slechts zeer tijdelijk aanvaard worden als oorzaak van een plaatstekort. Het is aan de bevoegde instanties om (bv. door het creëren van bufferplaatsen) een opvangsysteem op poten te zetten dat België toelaat aan haar internationale verplichtingen te voldoen.
Besluit
De rechtbank legt de Belgische staat op om ervoor te zorgen dat elke persoon die een verzoek om IB wenst in te dienen en aan de voorwaarden hiervoor voldoet, zonder uitstel in staat te stellen dit te doen, op straffe van een dwangsom van €5000 per dag waarop minstens een persoon wordt uitgesloten van dit recht. Fedasil wordt ertoe veroordeeld elke persoon die een verzoek om IB indient en die zijn recht op opvang wenst te doen gelden, zonder uitstel toegang te geven tot opvang, op straffe van €5000 per dag waarop minstens een persoon de toegang tot dit recht wordt ontzegd.
De beschikking is uitvoerbaar vanaf de betekening ervan aan de veroordeelde partijen. Het effect ervan zal beëindigd worden wanneer niet een van de partijen binnen de zes maanden na uitspraak een vordering ten gronde indient.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
Meer info
- Rb Brussel 19 januari 2022, nr. 2021/164/C
- Meer informatie over de opvangcrisis en de rechtspraak van de arbeidsrechtbanken in individuele zaken: zie nieuwsbericht Arbeidsrechtbank Brussel veroordeelt Fedasil tot het opvangen van asielzoekers die door opvangcrisis geen toegang krijgen tot het opvangnetwerk