RvS schorst beslissing staatssecretaris om alleenstaande mannelijke asielzoekers tijdelijk niet langer op te vangen

De Franstalige en Duitstalige Orde der advocaten dienden samen met nog zo’n zevental andere vzw’s een verzoekschrift in tegen de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie. De verzoekende partijen eisen de schorsing van de beslissing om alleenstaande mannelijke asielzoekers tijdelijk geen opvang meer te geven. De Raad van State gaat daarop in en schorst de beslissing in arrest nr. 257.300 van 13 september 2023.

Spoedeisende procedure: onmiddellijke ernstige nadelen voor asielzoekers

Verzoekers dienden hun verzoekschrift in bij uiterst dringende noodzakelijkheid. Men kan deze manier van procederen enkel gebruiken indien:

  1. er sprake is van een voldoende ernstig nadeel dat wordt veroorzaakt door de onmiddellijke uitvoering van de bestreden handeling; en
  2. er wordt vastgesteld dat een normaal verloop van de procedure ten gronde niet toelaat dat een uitspraak tot nietigverklaring van de handeling dit nadeel voorkomt.

Volgens de verzoekers creëert de bestreden maatregel onmiddellijk ernstige gevolgen voor tientallen asielzoekers die in feite aan hun lot worden overgelaten. Dit betekent dat zij geen onderdak hebben, geen voedsel, geen mogelijkheid hebben om zich te wassen, noch medische, juridische of psychologische hulp krijgen en dat zij eigenlijk gedwongen worden op straat te leven. Een spoedprocedure is noodzakelijk omdat wachten tot het einde van een gewone opschortingsprocedure, die vier tot zes maanden kan duren, voor zeer velen ernstige en onomkeerbare schade zou veroorzaken voor hun gezondheid en soms voor hun leven.

De Belgische staat betoogt dat de verzoekende partijen een te grote draagwijdte aan de bestreden beslissing geven. De alleenstaande mannelijke asielzoekers zullen in de praktijk namelijk niet op straat moeten slapen omdat er een overeenkomst is gesloten met een partner om de opvangcapaciteit op te schroeven en om dus deze mannen op te vangen. Bovendien wijst de verwerende partij erop dat ze al veel werk hebben verricht om de grote druk op hun opvangnetwerk in goede banen te leiden.

De Raad van State stelt vast dat de bestreden beslissing als doel heeft om, weliswaar tijdelijk, alleenstaande mannelijke asielzoekers uit te sluiten van de opvang. Het tegenargument van de Belgische staat, dat de verzoekers niet op straat belanden omdat ze worden opgevangen door een partner van Fedasil, klopt niet. Opvang door deze partner, het Brussels Gewest, is niet verzekerd aangezien er geen enkel document is waarbij er een instructie wordt gegeven aan het Brussels Gewest om opvang te voorzien voor deze categorie van personen. Er is dus wel degelijk een risico dat deze personen op straat zullen belanden. Er is een risico op armoede. Dit is een voldoende ernstig nadeel voor de collectieve belangen van de verzoekende partijen. Noch de procedure tot nietigverklaring, noch het gewone kort geding kan het veroorzaakte nadeel op nuttige wijze voorkomen. Voormelde verzoeksters hebben gehandeld met de vereiste zorgvuldigheid. Het verzoek is dus ontvankelijk.

Ten gronde: schending Opvangwet

De verzoekende partijen argumenteren dat een verzoeker om internationale bescherming geen opvang mag worden ontzegd, ook al is het maar voor een korte periode. Dit om hun menselijke waardigheid te garanderen. Asielzoekers zijn bijzonder kwetsbaar en hebben dus ook nood aan een specifieke bescherming. De wet schrijft voor dat élke verzoeker om internationale bescherming recht heeft op opvang vanaf het doen van zijn verzoeken gedurende de volledige asielprocedure. De verzadiging van het opvangnetwerk is geen reden om niet tegemoet te komen aan dit recht. In zo’n geval zijn er andere oplossingen voorhanden (te denken valt aan de sociale bijstand). Niet enkel de Opvangwet van 12 januari 2007 (art. 3 en 6) zijn geschonden, maar ook artikel 23 van de Grondwet dat een standstill-bepaling invoert. Volgens verzoekers is er sprake van een flagrante schending van de wet dat mogelijks catastrofale gevolgen heeft voor betrokkenen in het kader van het respect voor de menselijke waardigheid.

Het betoog van de verwerende partij is kort. Zij verwijst naar het feit dat verzoekers een verkeerde draagwijdte verbinden aan de bestreden beslissing. Hun middelen berusten dus op een onjuiste veronderstelling.

De Raad van State is duidelijk. De wet van 12 januari 2007 staat de verwerende partij niet toe om een categorie asielzoekers, bestaande uit alleenstaande mannen, het recht op opvang te ontnemen, om de moeilijkheden op te lossen waarmee zij naar eigen zeggen wordt geconfronteerd. Er is sprake van een schending van artikel 3 en 6 van de Opvangwet van 12 januari 2007. De middelen zijn gegrond. De bestreden beslissing wordt, voor een onbepaalde duur, opgeschort.