Verenigde Kamers RvV: niet alle Palestijnen uit de Gazastrook komen in aanmerking voor internationale bescherming

In vier arresten, nummers 228 889, 228 888, 228 946 en 228 949 van 18 en 19 november 2019, genomen bij Verenigde Kamers, verduidelijkt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) dat niet alle Palestijnen uit de Gazastrook in aanmerking komen voor internationale bescherming. Landeninformatie toont aan dat UNRWA nog operationeel is in Gaza. De veiligheidssituatie is precair, maar een terugkeer via de grens in Rafah is mogelijk en er is geen systematische vervolging van Palestijnen. Niet alle inwoners leven in erbarmelijke omstandigheden. Specifieke individuele elementen kunnen wel aanleiding geven tot toekenning van internationale bescherming.

1. Palestijnen die geregistreerd zijn bij UNRWA

Arresten nummers 228 888 en 228 949 gaan over Palestijnen die bij UNRWA geregistreerd zijn en die een gewoonlijk verblijf in Gaza hadden.

Gronden voor de beoordeling

Hun verzoek om internationale bescherming wordt onderzocht op grond van artikel 55/2, eerste lid Verblijfswet en artikel 12, eerste lid, a) Kwalificatierichtlijn. Die verwijzen naar artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag dat bepaalt dat een persoon uitgesloten wordt van de vluchtelingenstatus wanneer:

  • hij de bijstand van UNRWA geniet en
  • zijn positie niet definitief geregeld is in overeenstemming met de relevante resoluties van de algemene vergadering van de Verenigde Naties

Maar wanneer die bijstand om welke reden dan ook is opgehouden, moet de persoon van rechtswege als vluchteling worden erkend.

Uit rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ, zaak El Kott, C-364/11) blijkt dat het niet voldoende is dat hij zich buiten het mandaatgebied van UNRWA bevindt of dit gebied vrijwillig verlaten heeft. Asielinstanties moeten nagaan of de persoon vertrok door redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil, waardoor hij de bijstand van UNRWA niet langer kan genieten. Dat is het geval wanneer:

  • hij zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid bevindt en
  • het voor UNRWA onmogelijk is hem in het mandaatgebied de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht

Er moet daarbij geen bijkomende beoordeling worden gemaakt onder artikel 1A (2) van het Vluchtelingenverdrag.

De RvV onderzoekt dus:

  • of UNRWA haar opdracht nog kan vervullen
  • de redenen die de verzoeker ertoe brachten de Gazastrook te verlaten

Volgens UNHCR (Nota over de interpretatie van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag) kunnen, naast persoonlijke vluchtredenen, ook andere omstandigheden ertoe leiden dat de bijstand van UNRWA ophoudt, zoals juridische, praktische en veiligheidsobstakels.

Volgens de RvV moeten minstens deze elementen onderzocht worden:

  • de mogelijkheid tot terugkeer en de algemene veiligheidssituatie
  • alle andere elementen die de verzoeker in een persoonlijke staat van ernstige onveiligheid kunnen brengen, waaronder
    • de individuele vluchtmotieven
    • de persoonlijke socio-economische situatie

Om te beoordelen of de socio-economische situatie de persoon in een situatie van ernstige onveiligheid brengt, grijpt de RvV terug naar rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 3 EVRM, het verbod op foltering en onmenselijke en vernederende behandeling. De verwachte gevolgen van de verwijdering naar het herkomstland moeten worden onderzocht, rekening houdend met de algemene situatie in het land én de individuele omstandigheden van de verzoeker. Ernstige humanitaire of socio-economische omstandigheden die het gevolg zijn van het handelen of de nalatigheid van (niet)-overheidsactoren kunnen een schending van artikel 3 veroorzaken. Maar de schending moet individueel aangetoond worden. Verzoeker moet aantonen dat hij in een situatie van extreme armoede zal belanden, waarin hij niet kan voorzien in zijn elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting.

Hoewel de RvV erkent dat de algemene leefomstandigheden erbarmelijk kunnen zijn, en dat de Israëlische blokkade een enorme impact heeft op de humanitaire omstandigheden, blijkt uit landeninformatie dat de Palestijnse gemeenschap niet egalitair is. De financiële middelen van een persoon bepalen in grote mate of hij de moeilijke omstandigheden kan opvangen. Niet alle inwoners bevinden zich dus in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid.

Individuele beoordeling in beide arresten

Uit de beschikbare informatie blijkt dat het mandaat van UNRWA niet is stopgezet. Ondanks de financiële onzekerheid verleent UNRWA op dit moment nog steeds bijstand aan Palestijnse vluchtelingen in de Gazastrook.

Terugkeer naar Gaza via de Sinaï en de grensovergang in Rafah is mogelijk op dit moment. Er zijn geen praktische of veiligheidsobstakels.

De algemene veiligheidssituatie in Gaza is zeer precair en volatiel, maar er is volgens de RvV geen sprake van een systematische vervolging van alle inwoners van Gaza. Een individueel onderzoek blijft noodzakelijk.

De socio-economische situatie van de beide verzoekers zijn volgens de RvV behoorlijk in het licht van de plaatselijke context. Ze hadden toegang tot onderwijs en medische zorgen, en ze beschikken over een huis en financiële middelen.

De individuele vluchtmotieven, namelijk de problemen met Hamas, vindt de RvV in beide gevallen niet aannemelijk.

Maar in de ene zaak (arrest nummer 228 888) legt de verzoeker attesten voor waaruit psychologische problemen blijken. De RvV neemt aan dat hij een kwetsbaar persoon is. De UNRWA moet door financieringsproblemen noodprogramma’s zoals programma’s rond mentale gezondheid aanpassen en personeel ontslaan. Gezien het kwetsbaar profiel, de nood aan medische opvolging en de volatiele veiligheidssituatie, bevindt hij zich in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid. Dit verhindert hem om de bijstand van UNRWA te genieten. Het is voor UNRWA onmogelijk om hem de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht. Verzoeker wordt van rechtswege erkend als vluchteling.

In de andere zaak (arrest nummer 228 949 ) kan de verzoeker geen persoonlijke elementen voorleggen die een staat van ernstige onveiligheid aantonen. Hij toont niet aan dat hij de bijstand van UNRWA niet meer kan genieten om redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil.

2. Palestijnen die niet geregistreerd zijn bij UNRWA

Gronden voor de beoordeling

Het Europese Hof van Justitie (HvJ, zaak Bolbol, C-31/09) oordeelde dat om aanspraak te maken op artikel 1D je daadwerkelijk de bijstand van UNRWA moet ingeroepen hebben. Het is niet voldoende aan te tonen dat je gerechtigd bent op bijstand van UNRWA. UNHCR meent dat deze rechtspraak een te strikte invulling geeft aan artikel 1D. Maar volgens de RvV gaat het om een uitsluitingsclausule, wat betekent dat deze strikt geïnterpreteerd moet worden.

Arresten 228 889 en 228 946 gaan over Palestijnen die niet bij UNRWA geregistreerd zijn. Hun verzoeken om internationale bescherming worden dus niet beoordeeld op grond van 1D, maar wel van de artikelen 48/3 (artikel 1A (2) Vluchtelingenverdrag) en 48/4 Verblijfswet.

In beide arresten maken de verzoekers het niet aannemelijk dat ze een gegronde vrees voor vervolging hebben waardoor ze zouden moeten worden erkend als vluchteling op grond van artikel 48/3.

De RvV onderzoekt dus of de verzoekers in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 48/4. Daarvoor gaat de RvV na of er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de persoon bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade omwille van:

a) doodstraf of executie
b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing
c) ernstige bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld door een internationaal of binnenlands gewapend conflict

Om artikel 48/4, §2, b) te onderzoeken verwijst de RvV opnieuw naar bovenstaande rechtspraak van het EHRM over artikel 3 EVRM.

Om artikel 48/4, §2, c) te onderzoeken is de rechtspraak van het HvJ belangrijk (HvJ, zaak Elgafaji, C-465/07). Die maakt een onderscheid tussen twee situaties:

  • wanneer een persoon louter door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade en dus elke burger een gevaar loopt door het willekeurig geweld
  • wanneer er willekeurig geweld is, maar het niet van die aard is dat elke burger een risico loopt

Wanneer in het tweede geval de verzoeker aantoont dat hij specifiek meer risico loopt omwille van individuele kenmerken, is de vereiste mate van willekeurig geweld minder.

Individuele beoordeling in beide arresten

Met betrekking tot artikel 48/4, §2, b): Uit verzoekers hun verklaringen en profiel blijkt niet dat zij in een situatie van extreme armoede zouden belanden, waardoor ze niet meer in de elementaire levensbehoeften zouden kunnen voorzien. Ze verwijzen enkel naar de algemene socio-economische en humanitaire situatie in Gaza, maar brengen geen concrete, persoonlijke elementen aan die wijzen op een mogelijke schending van artikel 3 EVRM. Een terugkeer naar Gaza is praktisch en veiligheidshalve mogelijk.

Met betrekking tot artikel 48/4, §2, c): De RvV oordeelt dat er aanhoudend geweld is in de Gazastrook, met regelmatige escalaties, maar dat er momenteel geen uitzonderlijke situatie is waarbij de mate van het willekeurig geweld zo hoog is dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de verzoekers louter door hun aanwezigheid in de Gazastrook een reëel risico lopen op een ernstige bedreiging van hun leven of persoon.

De verzoekers tonen ook geen persoonlijke omstandigheden aan die ervoor zouden zorgen dat zij meer risico lopen om slachtoffer te worden dan een ander.

De subsidiaire bescherming wordt hen geweigerd.

3. Conclusie: nuance ten aanzien van eerdere rechtspraak

Met deze arresten brengt de RvV verder nuance in eerdere rechtspraak. We bespraken deze rechtspraak in een apart nieuwsbericht. Onderaan dit bericht vind je een link. De individuele omstandigheden wegen door.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen