Samenvatting
De rechtbank meent dat deze motivering niet afdoende is. Waar het in voorliggende geval om draait is dat eiseres een opheffing vroeg van de verplichte plaats van inschrijving. Wanneer Fedasil weigert om de opheffing te verlenen doordat zij oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn, dan dient zij uiteraard te motiveren waarom zij meent dat dit in casu zo is.Met andere woorden, er moet concreet worden toegelicht waarom niet voldaan is aan de bijzondere omstandigheden. Men kan zich niet beperkten tot de loutere stereotype vermelding dat er geen bijzondere omstandigheden zijn.
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank beschikt Fedasil niet over een discretionaire bevoegdheid voor wat betreft het nemen van een beslissing tot opheffing zoals voorzien in artikel 13 van de Opvangwet.
(…)
De rechtbank merkt op dat uit geen enkele element – noch de wet zelf, noch de voorbereidende werken en evenmin de instructies zelf – naar voor komt dat het de bedoeling zou zijn geweest van de wetgever om Fedasil in alle vrijheid te laten beslissen over war zij wel of niet als bijzondere omstandigheden aanzag. Het lijkt er daarentegen op dat de wetgever de bedoeling had om via een uitvoeringsbesluit een preciezer kader te scheppen, en dat in afwachting daarvan Fedasil zich houdt aan afgelijnde instructies die op hun beurt gebaseerd zijn op de voorbereidende werken van de wettekst.
In ieder geval valt er geen duidelijke aanwijzing te bespeuren in de richting van een discretionaire bevoegdheid, en bij gebreke daarvan moet dan ook worden besloten dat er sprake is van een gebonden bevoegdheid.
Het voorgaande impliceert meteen ook dat de rechtbank, wanneer zij beslist tot de nietigheid van de bestreden beslissing op basis van een gebrekkige motivering,, zich niet louter mag beperken tot het vaststellen van die nietigheid, maar daarentegen het geschil naar zich toe moet halen en de wettigheid van de rechten en aanspraken van de partijen zelf moet onderzoeken. Dit volgt uit de volheid van bevoegdheid die de arbeidsrechtbank heeft in geschillen zoals hetgeen dat voorligt en die in casu volgt uit artikel 580, 8° Ger. W.