Samenvatting
In deze zaak oordeelt het EHRM dat er geen schending is van artikel 8 EVRM voor de weigering van een verlenging lang verblijf van een Russische man, met vrouw en kinderen in Tsjechië. Het EHRM oordeelt in casu dat er voldoende procedurele waarborgen waren om de vertrouwelijke elementen aan de basis van de verdenking van betrokkenheid met georganiseerde criminaliteit te compenseren.Feiten: weigering verlenging lang verblijf op basis van nationale veiligheid zonder veroordeling
De verzoeker, Artur Mirzoyan, is een Russische staatsburger die sinds 2006 in Tsjechië woont met zijn Armeense echtgenote en hun vier Russische kinderen. In 2012 werd zijn lang verblijf op basis van economische activiteiten, geldig tot 2011, niet verlengd op basis van overwegingen van nationale veiligheid. De beslissing was niet gebaseerd op een strafrechtelijke veroordeling, maar op vertrouwelijke informatie verstrekt door de politieafdeling die gespecialiseerd is in georganiseerde criminaliteit.
De weigeringsbeslissing werd vernietigd door de administratieve rechtbank omdat de politionele informatie te beknopt was om het beëindigen van het verblijf van verzoeker te rechtvaardigen. De rechters, die geen volledige toegang hadden tot de vertrouwelijke informatie, konden hun wettelijkheidscontrole niet correct uitoefenen. Zo werden vier beslissingen vernietigd door de Tsjechische administratieve rechtbanken.
Tegen de vijfde beslissing, genomen in 2018, werden alle beroepen bij het Grondwettelijk Hof verworpen. Tijdens deze laatste procedure konden de rechters de volledige vertrouwelijke informatie inzien. De advocaat van de verzoeker had slechts gedeeltelijke toegang, met uitzondering van de beschrijving van de operationele activiteiten van de betrokken politiediensten.
Volgens de hogere administratieve rechtbank was de informatie voldoende overtuigend. Het bewijsmateriaal (interceptie van communicatie, video-opnamen van specifieke personen en gebeurtenissen, verklaringen van politieagenten, enz.), verzameld in het kader van de strafprocedure tegen andere personen, gaf een samenhangend beeld van de ontwikkeling van de activiteiten van de verzoeker en zijn contacten met een criminele gemeenschap in Tsjechië sinds 2011.
Parallel werd de aanvraag van de verzoeker voor een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging met zijn vrouw en kinderen om dezelfde redenen verworpen. In 2020 heeft hij een procedure voor gezinshereniging met een EU-burger ingediend, nadat zijn oudste dochter intussen de Tsjechische nationaliteit had verkregen. Die procedure was nog hangende toen het EHRM de zaak onderzocht.
Voor het EHRM klaagt de verzoeker dat de beëindiging van zijn verblijf in strijd zou zijn met zijn recht op eerbiediging van zijn gezinsleven (artikel 8 EVRM) en met artikel 1 van Protocol nr. 7 bij het EVRM (procedurele waarborgen bij de uitwijzing van wettig verblijvende vreemdelingen). Hij klaagt ook dat de nationale autoriteiten onvoldoende rekening hebben gehouden met het belang van zijn kinderen.
Het EHRM onderzoekt de zaak uitsluitend op basis van artikel 8 EVRM en oordeelt dat het niet bevoegd is om de zaak te beoordelen op basis van artikel 1 van Protocol nr. 7 EVRM, aangezien er in dit geval geen sprake is van uitwijzing.
Geen schending artikel 8 EVRM: voldoende procedurele waarborgen
In deze zaak was er geen sprake van een uitzettingsbevel of de intrekking of herroeping van een geldige verblijfsvergunning na een strafrechtelijke veroordeling, maar enkel de vraag of de verzoeker recht had op verlenging van een verlopen verblijfsvergunning, dan wel op een nieuwe verblijfsvergunning op andere gronden. Volgens het EHRM worden de ontwikkelde criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van een uitwijzing met artikel 8 EVRM in de rechtspraak van het EHRM (zie met name de arresten Üner en Maslov ) dus niet automatisch toegepast op de situatie van verzoeker. Het EHRM is van oordeel dat het in deze zaak niet zijn taak is om te beoordelen of de nationale autoriteiten op grond van artikel 8 EVRM verplicht waren om de verzoeker een verlenging of een nieuwe verblijfsvergunning te verlenen. Het is veeleer de taak van het EHRM om na te gaan of er sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven van verzoeker op grond van die bepaling. Indien dit het geval is, dient beoordeeld te worden of de aanpak van de autoriteiten, vanwege een vermeend gebrek aan procedurele waarborgen of door het gestelde nalaten om de bestaande gezinsbanden van verzoeker correct te beoordelen en in overweging te nemen, zodanig gebrekkig was dat de inmenging ongerechtvaardigd is.
Er bestaat geen discussie over het feit dat de weigeringen om verblijf toe te staan een inbreuk vormen op verzoekers recht op eerbiediging van het gezinsleven. Het EHRM onderzoekt vervolgens of er voldoende procedurele waarborgen zijn geboden.
De staten moeten ervoor zorgen dat betrokkenen daadwerkelijk de mogelijkheid krijgen om maatregelen aan te vechten, waarbij de relevante kwesties met voldoende procedurele waarborgen en grondigheid door een passend nationaal rechtsmiddel worden beoordeeld. Dit rechtsmiddel moet onafhankelijkheid en onpartijdigheid garanderen. De procedurele waarborgen die inherent zijn aan artikel 8 EVRM, kunnen variëren afhankelijk van de context van de zaak en hoeven soms niet zo veeleisend te zijn als die welke gelden onder artikelen 5 (recht op vrijheid en veiligheid) en 6 (recht op een eerlijk proces) van het EVRM.
In geval van beperkingen, zoals die welke voortvloeien uit het gebruik van vertrouwelijk materiaal, moet de vreemdeling daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om zijn bezwaren tegen de betrokken maatregel naar voren te brengen en moet hij tegen elke vorm van willekeur worden beschermd. Daarom zijn alleen beperkingen die in de omstandigheden van elk geval aan een onafhankelijk onderzoek zijn onderworpen, naar behoren gerechtvaardigd en bieden zij voldoende tegenwicht, met name door middel van passende procedurele waarborgen.
In deze zaak is het EHRM ervan overtuigd dat de verzoeker over voldoende procedurele waarborgen beschikte. Hij heeft minstens een overzicht ontvangen van de beschuldigingen die tegen hem waren ingebracht, namelijk zijn langdurige contacten met een criminele gemeenschap in Tsjechië. Bovendien heeft hij zijn zaak kunnen laten toetsen door onafhankelijke rechterlijke instanties, die toegang hadden tot de vertrouwelijke documenten en zorgvuldig te werk gingen bij het verifiëren van de authenticiteit, geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van deze documenten.
Het feit dat verzoeker zelf geen inzage heeft gekregen in de vertrouwelijke gegevens, en dat zijn advocaat alleen documenten heeft mogen inzien waarin zijn activiteiten op een meer algemene manier werden beschreven, maakt de procedurele waarborgen niet ontoereikend. Het EHRM acht het in dit geval begrijpelijk dat verzoeker en zijn advocaat niet op de hoogte zijn gebracht van de relevante vertrouwelijke informatie, gezien de mogelijke gevolgen voor de nationale veiligheid en het risico op onthulling van politieoperaties (§ 95).
Het EHRM is daarom van oordeel dat de gerechtelijke procedure verzoeker voldoende waarborgen heeft geboden als tegenwicht voor de beperkingen van zijn procedurele rechten.
Het belang van het kind voldoende overwogen
Het EHRM herhaalt zijn vaste rechtspraak dat, wanneer kinderen betrokken zijn, hun belangen als een primaire overweging moeten worden beschouwd en dat hieraan aanzienlijk gewicht moet worden toegekend. Nationale besluitvormingsorganen dienen daarom in principe rekening te houden met, en bewijs te beoordelen over de uitvoerbaarheid, haalbaarheid en evenredigheid van een eventuele uitzetting van een buitenlandse ouder. Dit is noodzakelijk om effectieve bescherming te bieden en voldoende gewicht toe te kennen aan de belangen van de kinderen die direct door de maatregel worden getroffen. Wanneer de motivering van nationale beslissingen onvoldoende is en er geen daadwerkelijke afweging van de betrokken belangen plaatsvindt, is dit in strijd met de vereisten van artikel 8 EVRM (§ 85).
Hoewel de motivering van de Tsjechische rechters op dit punt redelijk beknopt is, oordeelt het EHRM dat zij voldoende rekening hebben gehouden met het belang van het kind. De beslissing is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Ten eerste, de procedurele passiviteit van verzoeker: hij heeft geen gedetailleerde informatie verstrekt over de gevolgen van zijn verblijfsstatus voor zijn gezinsleven en zijn kinderen.
Ten tweede, de gevolgen voor de kinderen zijn indirect: zij mogen permanent in Tsjechië verblijven, omdat hun verblijfsvergunningen niet afhankelijk zijn van die van verzoeker, net als hun moeder, die als zakenvrouw in het onderhoud van het gezin kan voorzien.
Ten derde, heeft verzoeker geen redenen aangevoerd waarom zijn familie hem niet in Rusland zou kunnen bezoeken, of waarom zij niet via moderne communicatiemiddelen contact kunnen onderhouden (§ 101-102).
Het EHRM merkt ook op dat verzoeker, gelet op de lange periode die is verstreken sinds het begin van de interne procedure en de daaropvolgende beslissingen, het grootste deel van zijn kinderen hun jeugd in gezinsverband heeft kunnen doorbrengen. Op het moment van het arrest waren nog twee van zijn kinderen minderjarig.
Het EHRM concludeert dat de Tsjechische rechters voldoende rekening hebben gehouden met de gezinsbanden van verzoeker en de belangen van de kinderen.
Artikel 8 EVRM is dus niet geschonden.
Eensluidende opinie van rechter Kateřina Šimáčková: rechters moeten het belang van het kind ambtshalve onderzoeken
Volgens rechter Kateřina Šimáčková hadden de nationale autoriteiten de plicht - die eveneens voortvloeit uit de regels van intern recht - om de beschikbare informatie aan te vullen om de gezinssituatie van verzoeker en zijn kinderen in haar geheel nader te onderzoeken. De Tsjechische autoriteiten hadden de respectieve belangen van de minderjarige kinderen van verzoeker, die allen in hetzelfde huishouden woonden en van wie er twee vermoedelijk in Tsjechië zijn geboren, grondiger moeten onderzoeken. Hoewel de hoogste administratieve rechtbank niet over voldoende bewijs beschikte om vast te stellen of, en op welke manier, haar beslissing de kinderen van verzoeker zou raken, heeft zij niet de moeite genomen om deze informatie te verkrijgen en heeft ze de volledige verantwoordelijkheid daarvoor bij verzoeker gelegd.
Rechter Šimáčková vraagt zich af hoe de belangen van het kind beter beschermd kunnen worden, wanneer zowel de staat op wiens grondgebied het kind verblijft, als de ouder wiens verblijfsvergunning wordt betwist, hierin tekortschieten. Volgens haar is de procedurele inactiviteit van de ouder niet per se opzettelijk; het kan zijn dat deze simpelweg niet over de nodige kennis beschikt, tot een achtergestelde groep behoort of onvoldoende mogelijkheden heeft gekregen binnen het nationale recht (§ 11).
Daarnaast merkt ze op dat, hoewel de staat de verzoeker sinds 2014 in de gaten hield, er nooit een strafrechtelijke of administratieve aanklacht tegen hem is ingediend.
Rechter Šimáčková is van mening dat het EHRM in dit geval op basis van de criteria uit het arrest Jeunesse had moeten onderzoeken, met name:
(i) de sterkte van de banden van de verzoeker met zijn vrouw en kinderen, en de mate waarin hun gezinsleven daadwerkelijk zou worden verstoord indien hij Tsjechië zou verlaten;
(ii) de ernst van de moeilijkheden die zijn gezinsleden waarschijnlijk zouden ondervinden in Rusland; en
(iii) de hechtheid van de sociale, culturele en familiebanden met het gastland en het land van bestemming.
Ze stelt vast dat de kinderen worden geconfronteerd met een dilemma: het is waarschijnlijk dat zij ofwel hun vaderland (de Tsjechische Republiek, waar zij hun kindertijd hebben doorgebracht) zullen verliezen, ofwel hun vader, die mogelijk in de toekomst dat land zal moeten verlaten als gevolg van de in deze zaak genomen beslissingen.
In dit geval heeft het EHRM de kinderen echter slechts als omstandigheden in het leven van de verzoeker behandeld, en niet als personen wiens rechten ernstig werden aangetast door de binnenlandse beslissing of de uitspraak van het EHRM (§ 9).
Ondanks haar kritische standpunt heeft ze voor de niet-schending van artikel 8 EVRM gestemd: het arrest is unaniem aangenomen. Het betreft dus een eensluidende – en niet afwijkende – opinie.