Samenvatting
Op 16 januari 2025 oordeelde het EHRM dat Frankrijk artikel 8 EVRM (het recht op eerbiediging van het privéleven) heeft geschonden door bij de beslissing van leeftijdsbepaling van een niet-begeleide minderjarige uit Guinee onvolledige en onduidelijke informatie te verstrekken. Het EHRM oordeelt dat Frankrijk de verzoeker een schadevergoeding van 5.000 euro moet betalen wegens het leed dat hij heeft ondergaan door de schending van zijn grondrechten.Feiten: Guinese niet-begeleide minderjarige verbleef drie weken zonder opvang tijdens de Covid-lockdown, na een leeftijdsbepaling.
Verzoeker A.C., afkomstig uit Guinee en moederloos sinds 2018, verliet zijn land samen met zijn broer, van wie hij gescheiden raakte in Marokko. In Frankrijk meldde hij zich aan als niet-begeleide minderjarige en werd op 23 januari 2020 tijdelijk opgevangen door de kinderbescherming van het departement Haute-Vienne. Op 9 maart 2020 moest hij het hotel waar hij verbleef verlaten, nadat de bevoegde autoriteit een einde maakte aan de tijdelijke noodopvang op basis van een leeftijdsonderzoek dat hem als meerderjarige had aangemerkt. Daarna verbleef hij op straat, in parken en in het station, waar hij rond 20 maart een volwassene van Guinese afkomst ontmoette. Deze man bracht hem in contact met maatschappelijk werkers, noodopvang en een advocaat.
Na een mislukte poging om via de binnenlandse kortgedingrechter opvang af te dwingen, heeft het EHRM op 30 maart 2020, in antwoord op een verzoek om voorlopige maatregelen op grond van artikel 39 van het procedurereglement, de Franse regering opgedragen om verzoeker huisvesting en voedsel te verschaffen tot het einde van de lockdown.
Volgens verzoeker werd hij vervolgens ondergebracht in een hotel in een industriegebied aan de rand van Limoges. Hij kreeg voedselbonnen, maar die konden enkel gebruikt worden in een gemeenschapsrestaurant op ongeveer tien kilometer afstand, terwijl verplaatsingen verboden waren vanwege de gezondheidsmaatregelen. In juni 2020 verliet hij Limoges en verbleef hij in verschillende kraakpanden onder precaire omstandigheden.
Dankzij de hulp van vrijwilligers kon hij zijn geboorteakte in Parijs laten legaliseren. Hoewel een expertise van de Franse grenspolitie het document als onbetrouwbaar bestempelde, gelet op de wijdverspreide fraude met identiteitsdocumenten in Guinee, werd het document door het Hof van beroep van Limoges wél als betrouwbaar aanvaard. Het hof erkende hem als minderjarige.
Vanaf eind januari 2021 werd verzoeker opnieuw opgevangen en kon hij een beroepsopleiding volgen. Hij verkreeg uiteindelijk een verblijfsvergunning als tijdelijke werknemer.
Voor het EHRM stelt verzoeker dat Frankrijk artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke of vernederende behandeling), artikel 8 EVRM (recht op eerbiediging van het privéleven) en artikel 13 EVRM (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel) heeft geschonden, door het ontbreken van opvang en jeugdbescherming nadat hij door de autoriteiten als meerderjarig werd beschouwd.
Geen schending artikel 3 EVRM (onontvankelijk): verhaal niet gedetailleerd genoeg
Verzoeker werd tijdelijk opgevangen tot 9 maart 2020, en vervolgens opnieuw vanaf 1 april 2020 door de voorlopige maatregel opgelegd door EHRM. Vanaf 21 januari 2021, nadat het Hof van beroep hem als minderjarige had erkend, kreeg hij opnieuw toegang tot opvang.
Om zijn precaire situatie tussen juni 2020 en januari 2021 aan te tonen, verklaart verzoeker dat hij tijdens deze periode – deels tijdens de sanitaire lockdown – in parken, stations, kraakpanden en af en toe bij vrijwilligers heeft verbleven. Hij legt verklaringen van verenigingen voor waaruit blijkt dat oproepen naar noodopvangdiensten vaak onbeantwoord bleven, deels vanwege de weigering om vermeend meerderjarigen op te nemen en deels vanwege capaciteitsproblemen.
Het EHRM herhaalt het principe dat de situatie van extreme kwetsbaarheid van een kind doorslaggevend is en prevaleert boven het feit dat het kind zich illegaal op het grondgebied bevindt (§ 116). Het EHRM stelt echter vast dat verzoeker zijn beweringen over zijn precaire levensomstandigheden onvoldoende gedetailleerd heeft onderbouwd. Zo heeft hij geen voldoende concrete of verifieerbare informatie verstrekt over hoe hij zich gedurende de gehele periode wist te voeden, te wassen of toegang kreeg tot onderdak of medische zorg (§ 119).
Zonder de bewijslast uitsluitend bij verzoeker te leggen, benadrukt het EHRM dat verzoeker werd bijgestaan door een advocaat. Bij gebrek aan een gedetailleerd feitelijk verhaal kan het EHRM een dergelijke schending niet afleiden uit een vermoedelijke opeenvolging van feiten en is van oordeel dat de ernstdrempel van artikel 3 EVRM in casu niet bereikt is. Op dat vlak is het verzoekschrift kennelijk ongegrond en dus onontvankelijk.
Het EHRM concludeert bijgevolg dat Frankrijk artikel 3 EVRM niet heeft geschonden.
Schending artikel 8 EVRM: onvoldoende informatie bij leeftijdsbepalingsbeslissing
Verwijzend naar de zaak Darboe en Camara , benadrukt het EHRM het belang van procedures voor leeftijdsbepaling en het beginsel van het vermoeden van minderjarigheid dat van toepassing is op niet-begeleide migrantenkinderen die op Europees grondgebied aankomen. Als een minderjarige ten onrechte als volwassene wordt erkend, kunnen maatregelen worden genomen die een ernstige inbreuk vormen op zijn of haar rechten (§ 156, 169).
Het EHRM onderzoekt of de procedure voor de leeftijdsbepaling van verzoeker, gelet op zijn bijzondere kwetsbaarheid, in concreto werd omgeven door passende en voldoende waarborgen. Het gaat daarbij in het bijzonder om de vraag of verzoeker adequaat geïnformeerd werd op een wijze die hem in staat stelde zijn belangen daadwerkelijk te beschermen in het kader van de besluitvorming.
Het EHRM stelt vast dat de beslissing van de bevoegde autoriteit om de tijdelijke noodopvang van verzoeker te beëindigen beperkt bleef tot een stereotiepe verwijzing naar enerzijds de leeftijdsbeoordeling door de diensten van het departement, en anderzijds naar de beslissing van de procureur des Konings van 6 maart 2020. De beslissing bevatte echter geen gepersonaliseerde motivering waaruit duidelijk bleek waarom zijn minderjarigheid niet werd aanvaard.
Het medisch onderzoek vermeldde bovendien geen foutmarge, hoewel dit wettelijk verplicht is. Verzoeker heeft ook geen kopie ontvangen van de administratieve evaluatie noch van het medisch leeftijdsonderzoek. Daarnaast waren de verwijzingen in de beslissing tot weigering van zorg naar mogelijke rechtsmiddelen en beroepstermijnen onvolledig en onnauwkeurig: zo werd er geen melding gemaakt van de mogelijkheid om de zaak voor te leggen aan de jeugdrechter, en werd evenmin verduidelijkt dat een beroep bij de administratieve rechtbank slechts ontvankelijk was in het kader van een kortgedingprocedure.
Op basis van dergelijke combinatie van tekortkomingen in de verstrekte informatie — die zowel onvolledig als onnauwkeurig was — en rekening houdend met het feit dat verzoekers minderjarigheid ter discussie stond en hij als bijzonder kwetsbaar moet worden beschouwd, concludeert het EHRM, met zes stemmen tegen één, dat het vermoeden van minderjarigheid werd weerlegd onder omstandigheden die niet waren omgeven met voldoende procedurele waarborgen.
Hoewel het nationale recht in beginsel voorziet in de vereiste procedurele minimumwaarborgen, oordeelt het EHRM dat de Franse autoriteiten in casu niet met de vereiste zorgvuldigheid hebben gehandeld. Zij zijn hun positieve verplichting om het recht van verzoeker op eerbiediging van zijn privéleven te waarborgen niet nagekomen.
Het EHRM besluit dan ook dat artikel 8 EVRM is geschonden.
Geen schending artikel 13 EVRM: daadwerkelijk rechtsmiddel in rechte en in praktijk
In zijn amicus curiae beschrijft de Défenseur des droits bepaalde wanpraktijken in de procedure, zoals het ontbreken van een wettelijke vertegenwoordiger en een gebrek aan informatie over de beschikbare rechtsmiddelen. Hij acht het beroep bij de jeugdrechter dan ook niet daadwerkelijk doeltreffend.
Het EHRM komt echter tot een andere conclusie. Volgens het EHRM biedt het Franse juridische kader wél een daadwerkelijk rechtsmiddel. Ook al heeft het beroep bij de jeugdrechter geen schorsende werking, kan deze rechter – of de procureur – een tijdelijke opvangmaatregel opleggen wanneer er sprake is van een vermoeden van minderjarigheid. Daarnaast kan ook de administratieve rechtbank in kort geding een voorlopige opvang gelasten.
In de voorliggende zaak merkt het EHRM op dat de verzoeker uiteindelijk door het hof van beroep werd erkend als minderjarige, nadat hij het origineel van zijn geboorteakte kon voorleggen – een document dat niet beschikbaar was bij de eerdere instanties.
Het EHRM besluit dat de in het nationale recht beschikbare rechtsmiddelen, in hun geheel beschouwd, voldoen aan de vereisten van artikel 13 juncto artikel 8 EVRM. Zij maken het mogelijk een alleenstaande minderjarige voorlopig onder de hoede van het departement te plaatsen, ondanks een eerdere weigering, in afwachting van een uitspraak van de jeugdrechter over zijn of haar minderjarigheid en isolement.
Artikel 13 EVRM werd dus niet geschonden.
Afwijkende opinie van rechter Mourou-Vikström
In een afwijkende opinie verklaart de Monegaskische rechter Stéphanie Mourou-Vikström dat zij geen schending van artikel 8 EVRM vaststelt in deze zaak. Volgens haar heeft de verzoeker, ondanks de summiere informatie die hem werd verstrekt, alle rechtsmiddelen tijdig aangewend en uiteindelijk ook gelijk gekregen.
Zij benadrukt bovendien het belang van de taak van de autoriteiten om de echtheid van documenten van de burgerlijke stand te verifiëren – een proces dat in dit geval nog niet volledig is afgerond. Hoewel de minderjarigheid van de verzoeker uiteindelijk werd erkend door het Hof van Beroep te Limoges, werd hij op 9 januari 2023 door de Franse vervolgingsautoriteiten gedagvaard in een strafzaak wegens vermeende valsheid in geschrifte.