Samenvatting
Feiten: gevestigde migrant uitgezet met inreisverbod van 12 jaarDe verzoekster is een Vietnamese onderdaan die in Denemarken woont. Ze kwam als 13-jarige samen met haar ouders aan in Denemarken en heeft sinds 1994 een permanente verblijfsvergunning. In 2019 is verzoekster (samen met andere medeverdachten) veroordeeld wegens ernstige drugsdelicten, waaronder het kweken van een aanzienlijk aantal cannabisplanten en het bezit van meer dan 125 kg hasjiesj voor distributie. Daarnaast werd ze ook veroordeeld voor diefstal van elektriciteit, waardoor twee energiebedrijven financiële verliezen leden van meer dan 245.000 euro. De verzoekster is in eerste aanleg veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, met een uitzettingsbevel en een permanent inreisverbod. In beroep werd haar straf verminderd tot anderhalf jaar gevangenisstraf, en het inreisverbod werd teruggebracht tot twaalf jaar. Tijdens de strafprocedure werd vastgesteld dat zij sinds mei 1989 legaal in Denemarken verbleef en daar met haar ouders en 15-jarige dochter woonde. Haar 20-jarige dochter was geestesziek en gedeeltelijk verlamd na een zelfmoordpoging, waarvoor verzoekster de hoofdverzorger was.
EHRM: schending artikel 8 EVRM
Het EHRM oordeelt dat er sprake was van een inbreuk op het recht van de verzoekster op eerbiediging van haar privéleven en familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, en dat deze gezien alle omstandigheden van de zaak, een schending inhoudt van artikel 8 EVRM. Het oordeelt dat de uitzetting met een inreisverbod van 12 jaar onevenredig is.
Over de vraag of de inmenging "noodzakelijk was in een democratische samenleving", erkent het EHRM dat de nationale rechtbanken de relevante criteria zorgvuldig hebben onderzocht, gezien de zeer ernstige redenen die nodig waren om de uitzetting van de verzoekster te rechtvaardigen. De verzoekster is een gevestigde migrant die op 13-jarige leeftijd Denemarken was binnengekomen en daar het grootste deel van haar jeugd legaal had gewoond. Het EHRM moet beoordelen of zulke "zeer ernstige redenen" adequaat zijn onderzocht door de nationale autoriteiten. De hogere rechtbank legde veel nadruk op de ernst van het misdrijf en de opgelegde straf. De verzoekster was veroordeeld tot een gevangenisstraf van anderhalf jaar. Bij de beslissing over haar uitzetting en het inreisverbod hield de hogere rechtbank echter geen rekening met haar ondergeschikte rol in vergelijking met haar medeverdachten.
De hogere rechtbank heeft wel rekening gehouden met het feit dat de verzoekster ongeveer 13 jaar oud was toen ze in Denemarken aankwam en daar 29 jaar legaal had gewoond. Wat betreft het criterium "de graad van de sociale, culturele en familiale banden met het gastland en het land van bestemming", hield de nationale rechter rekening met het feit dat de banden van de verzoekster met Denemarken sterker waren dan haar banden met Vietnam.
De verzoekster heeft drie dochters, respectievelijk 15, 20 en 23 jaar oud, toen de zaak aanhangig was bij de rechtbank. Aangezien zij Deense burgers zijn, kunnen ze in Denemarken blijven als de verzoekster wordt uitgezet. De dochter die nog minderjarig was, woonde echter bij de verzoekster (en de ouders van de verzoekster) op dat moment. Desalniettemin ging de nationale rechter niet verder in op de criteria betreffende "de belangen en het welzijn van de kinderen". Evenmin werd ingegaan op de informatie, verstrekt door de verzoekster, dat zij de belangrijkste verzorger was van haar 20-jarige dochter, die geestelijk en lichamelijk gehandicapt is.
Ten slotte werd ook gekeken naar de duur van het uitzettingsbevel, en in het bijzonder of het inreisverbod van beperkte of onbeperkte duur was. Het EHRM heeft eerder al geoordeeld dat een inreisverbod zonder einddatum disproportioneel is, maar dat een inreisverbod met een beperkte duur juist kan bijdragen aan de evenredigheid ervan. Een van de elementen die in dit verband is aangevoerd, is of het delict dat tot het uitzettingsbevel leidde van dien aard was dat de persoon in kwestie een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde. In casu stelt het EHRM dat het delict van de verzoekster, van dien aard was dat zij op dat moment een bedreiging voor de openbare orde kon vormen. Het merkt echter op dat de rol van de verzoekster in het misdrijf slechts van praktische aard was, en dat ze voordien nooit eerder was veroordeeld of gedrag had vertoond dat aangaf dat ze in het algemeen een bedreiging voor de openbare orde vormde. Ondanks het feit dat de verzoekster geen eerdere veroordelingen had waaruit bleek dat zij een bedreiging voor de openbare orde vormde, dat ze geen eerdere waarschuwingen had ontvangen over het risico van uitzetting, dat ze een minderjarige dochter had en de belangrijkste verzorger was van haar gehandicapte volwassen dochter, en hoewel een relatief milde straf was opgelegd in de huidige zaak, besloot de rechter in beroep om de uitzetting van de verzoekster te combineren met een inreisverbod van twaalf jaar, hoewel het de lengte van het inreisverbod had kunnen verkorten. Dat in combinatie met het feit dat de verzoekster op zeer jonge leeftijd in Denemarken was aangekomen en daar ongeveer negenentwintig jaar legaal had gewoond, en ze daarom zeer sterke banden heeft met Denemarken, in tegenstelling tot Vietnam, doet het EHRM concluderen dat een uitzetting met een inreisverbod van 12 jaar onevenredig is.