Samenvatting
Uit voormelde parlementaire voorbereiding van de wet van 15 juli 1996 blijkt dat de wijziging van artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976, en inzonderheid de invoeging van de woorden « in afwijking van de andere bepalingen van deze wet » enkel beoogt te voorzien in een afwijking van artikel 1, tweede lid, van die wet, om een einde te maken aan bepaalde rechtspraak die oordeelde dat vreemdelingen die illegaal in het Rijk verbleven op grond van die bepaling recht hadden op andere vormen van maatschappelijke dienstverlening dan de dringende medische hulp. De wetgever beoogde bijgevolg enkel de maatschappelijke dienstverlening waarop een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft recht heeft, te beperken tot de dringende medische hulp. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt tevens dat die wetswijziging geen afbreuk wenst te doen aan de voorheen geldende beginselen, met inbegrip van het feit dat een vorm van maatschappelijke dienstverlening slechts kan worden toegekend voor zover die noodzakelijk is teneinde een persoon in staat te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Zo werd in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat tot de in het geding zijnde bepaling heeft geleid, gepreciseerd dat artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 moest worden vervangen « door een duidelijker tekst die evenwel geen afbreuk doet aan de beginselen van de vroegere tekst » (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 364/1, p. 59). Uit wat voorafgaat vloeit voort dat bij een aanvraag om dringende medische hulp van een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn nagaat of de aanvrager zonder die steun in staat is een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Indien dat het geval is, is het centrum niet verplicht op te treden.