Hof van Justitie - C-156/23 - 17-10-2024

Samenvatting

De zaak Ararat betreft een prejudiciële beslissing omtrent de uitlegging van artikel 4, artikel 19, lid 2, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’), en van artikel 5 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: ‘Terugkeerrichtlijn’).
De zaak betrof vier verzoekers van wie de aanvragen om internationale bescherming waren afgewezen, evenals hun latere verzoeken om nationale verblijfsvergunningen. De Nederlandse autoriteiten voerden een terugkeerbesluit uit dat reeds in 2012 was genomen, zonder opnieuw te beoordelen of deze terugkeer in strijd zou zijn met het non-refoulementbeginsel. De zaak werd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorgelegd om duidelijkheid te verkrijgen over de verplichtingen van nationale autoriteiten en rechtbanken onder het EU-recht met betrekking tot non-refoulement tijdens terugkeerprocedures.
Het Hof oordeelt dat artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 2, van het Handvest, nationale autoriteiten verplicht om vóór de uitvoering van een terugkeerbesluit krachtens het beginsel van non-refoulement het eventuele risico op folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen waaraan verzoekers in het hoofdgeding zouden blootstaan in geval van uitvoering van dit besluit, opnieuw te beoordelen. Gelet op het absolute karakter van het non-refoulementbeginsel, geldt dit ook wanneer het besluit geen verband houdt met internationale bescherming. Het Hof benadrukt dat deze bescherming in elke fase van de terugkeerprocedure moet worden gewaarborgd, zodat personen niet worden teruggekeerd naar landen waar zij een dergelijk ernstig gevaar lopen.
Daarnaast oordeelt het Hof dat artikel 13, leden 1 en 2, van de Terugkeerrichtlijn, in combinatie met de artikelen 5, 19, lid 2, en 47 van het Handvest, nationale rechters verplicht om non-refoulementrisico's ambtshalve te beoordelen, zelfs wanneer de verzoeker deze risico’s niet zelf aanvoert. Dit is gebaseerd op het recht op een effectieve rechterlijke bescherming, zoals neergelegd in artikel 47 van het Handvest. In dit verband benadrukt het Hof dat rechterlijke instanties terugkeerbesluiten moeten toetsen op mogelijke schendingen van het non-refoulementbeginsel om inbreuken op fundamentele rechten te voorkomen. Nationale rechters dienen ervoor te zorgen dat alle beslissingen gebaseerd zijn op actuele beoordelingen, opdat de naleving van de fundamentele grondrechten wordt gegarandeerd.