Samenvatting
De gevoegde zaken NW en PQ betreffen enkele prejudiciële vragen omtrent de uitlegging van artikel 20 VWEU. NW en PQ zijn beiden derdelanders die legaal verblijven in Hongarije, waar ze getrouwd zijn met een Hongaarse onderdaan, met wie ze respectievelijk minstens één kind hebben met de Hongaarse nationaliteit. Beiden zijn ze betrokken bij de opvoeding van hun kinderen. De verblijfsvergunning voor PQ werd geweigerd en de verkregen verblijfsvergunning voor NW werd ingetrokken. In beide gevallen bracht een overheidsdienst advies uit waarin geconcludeerd werd dat de derdelanders de belangen van deze lidstaat op het gebied van de nationale veiligheid aantastten. Dit advies werd gekwalificeerd als gerubriceerde informatie, waardoor NV en PQ de inhoud niet konden raadplegen. Dit advies werd eerst bevestigd door de minister van de binnenlandse zaken, en vervolgens bevestigd door de directie vreemdelingenpolitie, die benadrukte dat ze verplicht was dit advies te volgen onder Hongaars recht.Het Hof bevestigt haar vaste rechtspraak dat het effectieve genot van de essentie van de ontleende rechten van Unieburgers moet gegarandeerd worden. PW en PQ moeten aldus, in principe, een verblijfsvergunning krijgen in Hongarije wanneer er een afhankelijkheidsverhouding zou bestaan tussen hen en hun kind(eren), en wanneer deze ertoe zou leiden dat laatstgenoemde gedwongen is de derdelander te vergezellen en het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten. Onder bepaalde omstandigheden kunnen lidstaten hiervan afwijken teneinde de handhaving van de openbare orde of de bescherming van de openbare veiligheid te waarborgen. Dit moet echter voortvloeien uit een concrete beoordeling van alle relevante omstandigheden van het geval. Hoewel het Unierecht geen regels kent over de wijze waarop dit onderzoek moet worden uitgevoerd, moet de belanghebbende op basis van artikel 47 van het Handvest kennis kunnen nemen van de gronden waarop een jegens hem genomen besluit is gebaseerd. Een nationale autoriteit die bevoegd is op het gebied van verblijf mag zich niet beperken tot de uitvoering van een niet met reden omkleed besluit van een andere nationale autoriteit die niet aan die vereiste heeft voldaan en alleen op basis daarvan het besluit kan nemen om een verblijfstitel in te trekken of te weigeren om redenen van nationale veiligheid.
De rechten van de verdediging van de adressaat van het besluit veronderstellen noodzakelijkerwijs een concrete mogelijkheid om kennis te nemen van de elementen van het dossier waarop de overheidsinstantie zich heeft gebaseerd, teneinde doeltreffend een standpunt te kunnen innemen over die gegevens. Deze rechten zijn niet absoluut. Een afweging moet worden gemaakt tussen de beginselen van behoorlijk bestuur en de belangen van de lidstaat, met name wanneer deze belangen verband houden met de nationale veiligheid. Dit mag er echter niet toe leiden dat de rechten van verdediging van de betrokkene elk nuttig effect wordt ontnomen. Hoewel het toegelaten is dat bepaalde gegevens niet aan de betrokkene worden meegedeeld, benadrukt het Hof dat dit niet mag leiden tot het achterhouden van inhoud van de doorslaggevende elementen van dat dossier.
Artikel 20 VWEU en artikel 47 Handvest vereisen verder niet dat de nationale rechter de bevoegdheid heeft om na te gaan of de rubricering van de informatie rechtmatig is, noch de bevoegdheid om de betrokkene toegang tot al die informatie te verlenen in het geval hij deze rubricering onrechtmatig acht. Hij kan echter zelf beslissen om bepaalde informatie mee te delen, eventueel beperkt tot de essentie hiervan. Hij mag zijn besluit evenwel niet baseren op de stukken die niet meegedeeld zijn aan de betrokkene.