Samenvatting
De hoorplicht houdt in dat het bestuur, bij afwezigheid van een formele regeling ter zake, niemand een voordeel kan weigeren dat zijn belangen aanmerkelijk kan beïnvloeden, noch hem dergelijk voordeel kan ontnemen noch hem een sanctie met een voldoende ernstig karakter kan opleggen zonder dat de betrokkene vooraf de gelegenheid wordt geboden om zijn standpunt op nuttige wijze te doen kennen. Bij de aanvraag van een voordeel is in beginsel aan deze voorwaarde voldaan doordat de aanvrager in zijn aanvraag alle nuttige elementen kan laten gelden.Te dezen blijkt uit de “fiche niet-begeleide minderjarige vreemdeling” van 17 februari 2014 in het administratief dossier dat verzoeker op de hoogte werd gebracht van de twijfel van de dienst Vreemdelingenzaken over de ingeroepen minderjarigheid omwille van verzoekers fysieke verschijning, dat verzoeker documenten heeft ontvangen met informatie over het verloop van de leeftijdstest en dat verzoeker zich niet verzette tegen de uitvoering van de leeftijdstest. De hoorplicht houdt niet in dat de dienst Vreemdelingenzaken verzoeker eerst op de hoogte moest brengen van de uitslag van het medisch onderzoek alvorens de bestreden beslissing te nemen.
Bovendien mist verzoekers kritiek feitelijke grondslag waar hij aanhaalt dat hij zich “tot op heden” niet kan verdedigen tegen de bestreden beslissing omdat hij geen kennis van het medisch onderzoek zou hebben. Het verslag van dat onderzoek bevindt zich immers in het administratief dossier zodat verzoeker er kennis van heeft kunnen nemen. Tot op heden formuleert verzoeker trouwens niet de minste concrete kritiek op de bevindingen van het medisch onderzoek.
(…)
Zoals uit de behandeling van het eerste middel blijkt, is verzoeker op de hoogte gesteld van de reden waarom de dienst Vreemdelingenzaken twijfelde aan de door verzoeker zelf opgegeven leeftijd, met name omwille van zijn fysieke verschijning. Artikel 7 van Titel XIII, hoofdstuk 6, “voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen”, van de Programmawet (I) van 24 december 2002 voorziet het medisch onderzoek net als ultiem bewijsmiddel in geval van twijfel. Anders dan verzoeker voorhoudt, hoeft een tegenstrijdigheid tussen de opgegeven leeftijd en de voorgelegde documenten enerzijds en de uitslag van het medisch onderzoek anderzijds niet te leiden tot bijkomend onderzoek zoals psychoaffectieve tests. Artikel 3 van het door verzoeker aangehaalde koninklijk besluit van 22 december 2003 voorziet weliswaar de mogelijkheid van psychoaffectieve tests, doch er is geenszins sprake van een verplichting bij het uitvoeren van een medisch onderzoek. Noch deze laatste bepaling, noch het zorgvuldigheidsbeginsel is derhalve geschonden door het niet uitvoeren van psychoaffectieve tests nu de uitslag van het uitgevoerd medisch onderzoek duidelijk is en als dusdanig ook niet door verzoeker wordt betwist. Uit niets blijkt dat het uitgevoerde onderzoek niet volstond.