Raad van State - 260.506 - 19-08-2024

Samenvatting

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen citeert uit het arrest Rahman, onder meer dat “[h]oewel artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/38 de lidstaten niet verplicht om een recht van binnenkomst en verblijf toe te kennen aan personen die ten laste van een burger van de Unie zijnde familieleden in de ruime zin zijn, […] deze bepaling, zoals blijkt uit het gebruik van de tegenwoordige tijd ‘vergemakkelijkt’ in artikel 3, lid 2, de lidstaten evenwel een verplichting op[legt] om aanvragen die zijn ingediend door personen die een bijzondere relatie van afhankelijkheid met een burger van de Unie hebben, gunstiger te behandelen dan aanvragen tot binnenkomst en verblijf van andere staatsburgers van derde landen” en dat “[o]m deze verplichting na te komen, […] de lidstaten volgens artikel 3, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2004/38 voor de in lid 2, eerste alinea, genoemde personen [moeten] voorzien in de mogelijkheid om een beslissing aangaande hun aanvraag te verkrijgen die op een nauwkeurig onderzoek van hun persoonlijke situatie is gebaseerd en, in geval van weigering, is gemotiveerd”.

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen overweegt op wettige wijze dat de Belgische interne bepalingen moeten worden gelezen in het licht van de doelstellingen van artikel 3.2 van richtlijn 2004/38, doelstellingen die erin bestaan het vrij verkeer van de burgers van de Unie te vergemakkelijken en de eenheid van het gezin te bevorderen. Hij wijst er dienaangaande ook correct op dat de eventuele weigering om een verblijf toe te staan aan een familielid van een Unieburger of aan een persoon die deel uitmaakt van het gezin of ten laste is van deze Unieburger, zelfs indien deze persoon geen nauwe verwant is, er immers toe zou kunnen leiden dat de Unieburger wordt ontmoedigd om vrij naar een andere lidstaat van de Europese Unie te reizen, dat dit bijgevolg een belemmering zou kunnen vormen voor het uitoefenen van het recht op vrij verkeer en verblijf en afbreuk zou doen aan het nuttige effect van het burgerschap van de Unie en dat het verlenen van een verblijfsrecht op grond van de artikelen 47/1, 2° en 47/3, § 2 van
de vreemdelingenwet dus tot doel moet hebben te voorkomen dat de betrokken Unieburger mogelijk afziet van het uitoefenen van zijn recht op vrij verkeer omdat hij zich in België, het gastland, niet zou kunnen laten vergezellen of vervoegen door welbepaalde familieleden die deel uitmaken van zijn gezin of te zijnen laste zijn.

Het Hof van Justitie overweegt in het arrest Rahman echter eveneens:

“Zoals de advocaat-generaal in de punten 91, 92 en 98 van zijn conclusie heeft uiteengezet, wijst niets erop dat de in die bepalingen gebruikte uitdrukking ‘land van herkomst’ aldus moet worden opgevat dat zij verwijst naar het land waarin de burger van de Unie woonde voordat hij zich in het gastland vestigde.
Uit de gecombineerde lezing van deze bepalingen volgt integendeel dat het bedoelde ‘land van herkomst’ in geval van een staatsburger van een derde land die verklaart ‘ten laste’ van een burger van de Unie te zijn, de staat is waarin hij verbleef op het ogenblik dat hij heeft verzocht om de burger van de Unie te begeleiden of zich bij hem te voegen.
Wat het tijdstip betreft waarop de aanvrager zich in een situatie van afhankelijkheid moet bevinden om als ‘ten laste’ in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/38 te worden beschouwd, zij erop gewezen dat deze bepaling tot doel heeft, zoals uit punt 6 van de considerans van de richtlijn volgt, ‘de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven’ door de binnenkomst en het verblijf te vergemakkelijken van personen die niet onder de in artikel 2, punt 2, van richtlijn 2004/38 gegeven definitie van familielid van een burger van de Unie vallen, maar niettemin nauwe en duurzame familiebanden met een burger van de Unie hebben wegens bijzondere feitelijke omstandigheden, zoals financiële afhankelijkheid, het behoren tot het huishouden of ernstige gezondheidsredenen.
Dergelijke banden kunnen ook bestaan zonder dat het familielid van de burger van de Unie in dezelfde staat als die burger heeft verbleven of ten laste van laatstgenoemde is geweest kort voordat of op het ogenblik dat deze zich in het gastland vestigde. De situatie van afhankelijkheid moet daarentegen wel bestaan in het land van herkomst van het betrokken familielid op het ogenblik dat hij verzoekt om zich te voegen bij de burger van de Unie te wiens laste hij is.”

Hieruit blijkt dat de situatie van afhankelijkheid moet bestaan in het land van herkomst op het ogenblik dat de derdelander verzoekt om zich bij de Unieburger te voegen van wie hij ten laste is. Er wordt echter niet als voorwaarde gesteld dat de derdelander op het ogenblik van de verblijfsaanvraag in dezelfde staat verblijft als de Unieburger. Ook de derdelander die niet in dezelfde staat verblijft als de Unieburger maar die wel aangeeft ten laste te zijn van die Unieburger moet derhalve, om tegemoet te komen aan de doelstelling van artikel 3.2 van richtlijn 2004/38, de mogelijkheid hebben een verblijfsaanvraag in te dienen om zich bij de Unieburger “te voegen” in het gastland waar deze Unieburger reeds het primaire verblijfsrecht geniet.

Uit het voorgaande volgt dat de enkele vaststelling dat de referentiepersoon, verzoekers neef van Spaanse nationaliteit, zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend vermits hij sedert 23 november 2016 in België verblijft, niet volstaat als dragend motief voor de aanvankelijk bestreden beslissing. De beoordeling in het bestreden arrest dat de Unieburger die zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend en verblijft in het gastland (te dezen België) zich niet meer kan laten vervoegen door een “ander” familielid, enkel en alleen door het uitoefenen van dat recht op vrij verkeer, houdt immers in dat het uitoefenen van het recht op vrij verkeer net zou verhinderen dat gezinshereniging met de Unieburger in het gastland alsnog mogelijk zou zijn.

Artikel 47/1, 2°, van de vreemdelingenwet, geïnterpreteerd conform artikel 3.2 van richtlijn 2004/38 en het arrest Rahman, wordt aldus geschonden met het bestreden arrest.