Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 241.272 - 21-09-2020

Samenvatting

Uit het administratief dossier, zoals het de Raad voorligt, blijkt dat op 27 januari 2020 om 12.48 uur een rapport door de FEDPOL werd verzonden. Dit rapport handelt over een interceptie, gebeurd dezelfde dag om 12.05 uur, waarbij twee personen zijn aangetroffen: de verzoekende partij en D.Y.H. Als “vermoedelijke” werkgever wordt de naam “E.” vermeld; de andere activiteiten van dit bedrijf zijn niet gespecifieerd. Onder salaris staat: “nee”. Het rapport beschrijft dat de verzoekende partij over een geldig paspoort beschikt. D.Y.H. zou volgens de politieambtenaar gesteld hebben dat de verzoekende partij “helpt” bij de opstart van het bedrijf en enkel de Mandarijnse taal machtig is. Verder wordt een vragenlijst toegevoegd ter bevestiging van het horen van de verzoekende partij zonder de aanwezigheid van een tolk, in het Nederlands beantwoord, waarbij Engels als taal wordt aangestipt en waaruit zou moeten blijken dat de verzoekende partij “werkgerelateerd is” in België en de bedoeling heeft: “controleren van machines”. Er wordt de verzoekende partij niet gevraagd wie zijn werkgever is, of zij al dan niet bezoldigd bezig is en wat de aard van haar werkgerelateerde activiteiten zijn. Evenmin wordt de vraag gesteld waar de verzoekende partij op dat ogenblik verblijft. De bestreden beslissing wordt dezelfde dag genomen en ter kennis gegeven (het precieze uur op de stempel is niet leesbaar).
 
Het rapport en de vragenlijst zijn zeer summier, terwijl geen verhoor voorhanden is van de verzoekende partij en bij het gehoor voor het opstellen van de vragenlijst geen tolk aanwezig was. Nochtans had de andere persoon, aanwezig tijdens de vaststellingen, al duidelijk te kennen gegeven dat de verzoekende partij enkel de Mandarijnse taal machtig is. Enig verhoor van de andere aanwezige persoon, D.Y.H., is niet voorhanden in het administratief dossier.
 
De redenering van de verzoekende partij kan gevolgd worden dat er vragen rijzen of de verzoekende partij een activiteit als zelfstandige of in ondergeschikt verband uitoefende, hetzij aanwezig was als begeleider van de investeerder D.Y.H. in een toekomstig bedrijf dat nog niet werd opgestart, wat blijkt uit de toegevoegde stukken bij het verzoekschrift, daags na het nemen van de bestreden beslissing door de advocaat van de verzoekende partij overgemaakt aan de gemachtigde van de bevoegde minister. De verzoekende partij zou tewerkgesteld zijn bij een Chinese werkgever, die ook medeaandeelhouder is van E. Doordat de verzoekende partij niet de kans kreeg zich behoorlijk uit te drukken, kon de verzoekende partij de gegevens, thans bij het verzoekschrift gevoegd, niet overmaken of mondeling toelichten op het ogenblik van de controle. Verder merkt de verzoekende partij terecht op dat uit de vaststellingen van het rapport niet kan afgeleid worden of het zogenaamde “zwartwerk” effectief werd gepleegd. De loutere vaststelling dat de verzoekende partij aldaar de andere aanwezige “helpt” (verklaring van de andere aanwezige), volstaat niet als de verzoekende partij zelf hierover geen kans heeft gekregen om zijn mening te kennen te geven. De vaststellingen spreken enkel over “een vermoedelijke werkgever”. Het administratief dossier duidt slechts een vermoedelijke werkgever aan. De verzoekende partij stelt correct dat de gegevens in het administratief dossier zeer karig zijn. Terwijl de door haar bijgebrachte gegevens over de investering die D.Y.H. namens J.M.F. heeft gedaan, het gegeven dat zij werkt voor een Chinese andere werkgever (J.M.F.), die medeaandeelhouder is in de firma E., dat het toekomstig bedrijf nog niet was opgestart, dat de aanwezigheid van de verzoekende partij onbezoldigd was of bezoldigd werd betaald door haar Chinese werkgever (hier bestaat een mogelijke onduidelijkheid over), kan mogelijks een ander licht werpen op de feiten die zijn vastgesteld op 27 januari 2020, en die zijn weergegeven in de bestreden beslissing. Het komt de Raad niet toe deze gegevens te beoordelen, maar de verzoekende partij toont wel aan dat van een behoorlijk zorgvuldigheidsonderzoek geen sprake is. Zo stelde de gemachtigde van de bevoegde minister al op 30 januari 2020 vast dat er geen risico op onderduiking voorhanden is omdat de verzoekende partij op hotel verblijft, terwijl anderzijds niet is nagegaan of een verblijfsvergunning moest aangevraagd worden en zo ja, op basis van welke wettelijke bepalingen. Op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing bevond de verzoekende partij zich nog geen twee maanden in België. Het komt de Raad voor dat de bestreden beslissing voorbarig is genomen zonder een onderzoek naar alle relevante feiten.
 
Evenmin kan de verwerende partij laten gelden dat er geen belang is bij het tweede middel omdat de verzoekende partij geen gevolg heeft gegeven aan het bevel en inmiddels dertig dagen zijn verstreken. Verder blijkt evenmin uit het administratief dossier dat de verzoekende partij de kans heeft gekregen om mondeling toe te lichten dat zij op hotel verbleef, laat staan dit aan te tonen.