Samenvatting
De Raad stelt vast dat uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat de verwerende partij, voor het nemen van de bestreden beslissing, op de hoogte was van de verklaringen van de verzoekende partij en haar echtgenoot betreffende de geboorte van één minderjarig kind op 14 oktober 2018, alsook het feit dat de verzoekende partij en haar echtgenoot en dochter een gezinsleven onderhouden, waarbij het minderjarig kind in België naar de crèche gaat, de moeder de primaire verzorgster is ten aanzien van het kind en de echtgenoot van de verzoekende partij de kostwinner is, waar bij deze ook ’s avonds en in het weekend werkt. Dit blijkt uit de interviews van de verzoekende partij en haar echtgenoot die zich in het administratief dossier bevinden en die plaatsvonden naar aanleiding van de erkenning door haar echtgenoot van het kind geboren op 14 oktober 2018, waarbij vervolgens de erkenning werd toegestaan.2.1.17. De Raad stelt in casu vast dat gelet op de door de verwerende partij gekende elementen betreffende het gezinsleven van de verzoekende partij, haar echtgenoot en haar minderjarig kind en gelet op de gemaakte belangenafweging in de eerste bestreden beslissing, waarbij gewezen wordt op het feit dat het gezinsleven werd gesticht tijdens illegaal verblijf, op het feit dat de verplichting om terug te keren naar het herkomsland geen breuk van de famiale relaties betekent maar enkel een eventuele tijdelijke verwijdering van het grondgebied wat geen ernstig en moeilijk te herstellen nadeel met zich meebrengt, op het feit dat de staat het recht heeft om de toegang tot het grondgebied te controlen en dat het EVRM geen recht voor een vreemdeling waarborgt om het grondgebied van een staat waarvan zij geen onderdaan is binnen de komen en te verblijven, dat artikel 8 van het EVRM voor de staat geen algemene verplichting inhoudt om de door de vreemdelingen gemaakte keuze van de staat van verblijf te respecteren en gezinshereniging op het grondgebied toe te staan en wordt gemotiveerd dat gedurende de tijdelijke scheiding het perfect mogelijk moet zijn voor de betrokkenen om hun gezinsleven zo in te richten dat zij op afstand intensief contacten onderhouden en zo de gezinsband hecht kan blijven, de verwerende partij geen afdoende belangenafweging heeft gemaakt die in overeenstemming is met artikel artikel 12bis, §7 van de Vreemdelingenwet, zoals Handvest- en richtlijnconformuitgelegd, en met artikel 8 van het EVRM.
De gemaakte belangenafweging kan bezwaarlijk beschouwd worden als een concrete, afdoende, evenwichtige en redelijke beoordeling van álle in het geding zijnde belangen, in het bijzonder de belangen van het betrokken kind versus de belangen van de staat.
Uit de eerste bestreden beslissing blijkt dat inzake de verzoekende partij zelf wordt benadrukt dat zij reeds sedert 2008 illegaal in het Rijk is en dat het gezinsleven werd gesticht in illegaal verblijf. Maar meer in het bijzonder kan voor het minderjarig kind (bijna twee jaar oud op het ogenblik van de bestreden beslissingen) bezwaarlijk worden gesteld dat alle relevante feiten en omstandigheden die betrekking hebben op het belang van het kind, zoals de zeer jonge leeftijd, het beleefde gezinsleven tussen en met beide ouders, het hebben van banden op het Belgische grondgebied (crèche, andere familieleden), het feit dat de verzoekende partij de primaire zorgdrager is en de vader voltijds werkt waarbij uren gepresteerd worden ’s avonds en in het weekend, in de belangenafweging werden betrokken. Door het louter stellen dat de verzoekende partij en haar echtgenoot hun gezinsleven zo kunnen inrichten dat zij op afstand intensief contacten kunnen onderhouden, blijkt geenszins dat met alle voornoemde elementen en alle belangen van het minderjarige kind rekening werd gehouden.
Uit de motivering dat het “perfect mogelijk (moet) zijn voor betrokkene om hun gezinsleven zo in te richten dat zij op afstand intensief contacten onderhouden en zo de gezinsband hecht kan blijven” tijdens de tijdelijke scheiding, blijkt dat de verwerende partij van oordeel is dat de belangen van het minderjarig kind niet geschaad worden gelet op de mogelijkheid om, in zowel het scenario dat zij meereist met de verzoekende partij als in het scenario dat zij in België blijft bij haar vader, op afstand contact te onderhouden. Echter blijkt niet dat de verwerende partij, die ervan op de hoogte is dat de verzoekende partij en haar echtgenoot en dochter een gezinsleven onderhouden, dat het een zeer jong kind betreft dat in België naar de crèche gaat, dat de moeder de primaire verzorgster is ten aanzien van het kind en dat de echtgenoot van de verzoekende partij de kostwinner is, waar bij deze ook ’s avonds en in het weekend werkt, concreet de mogelijkheden heeft onderzocht. De verwerende partij heeft er, door enkel te wijzen op het feit dat het perfect mogelijk is om op afstand intensief contacten te onderhouden en zo de gezinsband hecht kan blijven, geen afdoende rekening mee gehouden dat het zeer jonge minderjarig kind, van haar in België verblijvende vader of van haar moeder, wordt gescheiden terwijl de eenheid van het gezin een belangrijke overweging diende te zijn. Evenmin blijkt dat zij rekening heeft gehouden met het feit dat de verzoekende partij haar primaire zorgdrager is en de vader de kostwinner is en ’s avonds en in het weekend werkt, wat een invloed heeft op de mogelijkheid voor de vader om primaire zorgdrager te worden voor het kind of op de mogelijkheid voor de vader om de verzoekende partij en het minderjarig kind te volgen of te bezoeken in het land van herkomst tijdens de duur nodig voor het verkrijgen van de nodige binnenkomstdocumenten. De in de bestreden beslissingen gemaakte belangenafweging in het licht van het hoger belang van het kind getuigt niet van een afdoende en evenwichtige beoordeling. Er blijkt niet dat de verwerende partij bij het beoordelen van het hoger belang van het kind alle relevante elementen in ogenschouw heeft genomen doch zich heeft beperkt tot het belang ‘contact’ te onderhouden.
In casu blijkt dan ook niet afdoende uit de door de verwerende partij gemaakte belangenafweging waarom, gelet op de voorliggende elementen, de belangen van het kind van bijna twee jaar oud niet opwegen tegen de belangen van de staat, hoewel het een heel jong kind betreft en hoewel het effectief beleefde huwelijks- en gezinsleven niet in vraag worden gesteld.
De Raad herinnert eraan dat de ruime beoordelingsmarge die de verwerende partij ontegensprekelijk heeft in deze eveneens een meer nauwgezette motiveringsplicht vereist, die des te meer geldt in het licht van artikel 12bis, §7 van de Vreemdelingenwet – bepaling die moet worden uitgelegd in het licht van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie – en de billijke belangenafweging vereist onder artikel 8 van het EVRM.
De Raad stelt vast dat uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat de verwerende partij, voor het nemen van de bestreden beslissing, op de hoogte was van de verklaringen van de verzoekende partij en haar echtgenoot betreffende de geboorte van één minderjarig kind op 14 oktober 2018, alsook het feit dat de verzoekende partij en haar echtgenoot en dochter een gezinsleven onderhouden, waarbij het minderjarig kind in België naar de crèche gaat, de moeder de primaire verzorgster is ten aanzien van het kind en de echtgenoot van de verzoekende partij de kostwinner is, waar bij deze ook ’s avonds en in het weekend werkt. Dit blijkt uit de interviews van de verzoekende partij en haar echtgenoot die zich in het administratief dossier bevinden en die plaatsvonden naar aanleiding van de erkenning door haar echtgenoot van het kind geboren op 14 oktober 2018, waarbij vervolgens de erkenning werd toegestaan.
2.1.17. De Raad stelt in casu vast dat gelet op de door de verwerende partij gekende elementen betreffende het gezinsleven van de verzoekende partij, haar echtgenoot en haar minderjarig kind en gelet op de gemaakte belangenafweging in de eerste bestreden beslissing, waarbij gewezen wordt op het feit dat het gezinsleven werd gesticht tijdens illegaal verblijf, op het feit dat de verplichting om terug te keren naar het herkomsland geen breuk van de famiale relaties betekent maar enkel een eventuele tijdelijke verwijdering van het grondgebied wat geen ernstig en moeilijk te herstellen nadeel met zich meebrengt, op het feit dat de staat het recht heeft om de toegang tot het grondgebied te controlen en dat het EVRM geen recht voor een vreemdeling waarborgt om het grondgebied van een staat waarvan zij geen onderdaan is binnen de komen en te verblijven, dat artikel 8 van het EVRM voor de staat geen algemene verplichting inhoudt om de door de vreemdelingen gemaakte keuze van de staat van verblijf te respecteren en gezinshereniging op het grondgebied toe te staan en wordt gemotiveerd dat gedurende de tijdelijke scheiding het perfect mogelijk moet zijn voor de betrokkenen om hun gezinsleven zo in te richten dat zij op afstand intensief contacten onderhouden en zo de gezinsband hecht kan blijven, de verwerende partij geen afdoende belangenafweging heeft gemaakt die in overeenstemming is met artikel artikel 12bis, §7 van de Vreemdelingenwet, zoals Handvest- en richtlijnconformuitgelegd, en met artikel 8 van het EVRM.
De gemaakte belangenafweging kan bezwaarlijk beschouwd worden als een concrete, afdoende, evenwichtige en redelijke beoordeling van álle in het geding zijnde belangen, in het bijzonder de belangen van het betrokken kind versus de belangen van de staat.
Uit de eerste bestreden beslissing blijkt dat inzake de verzoekende partij zelf wordt benadrukt dat zij reeds sedert 2008 illegaal in het Rijk is en dat het gezinsleven werd gesticht in illegaal verblijf. Maar meer in het bijzonder kan voor het minderjarig kind (bijna twee jaar oud op het ogenblik van de bestreden beslissingen) bezwaarlijk worden gesteld dat alle relevante feiten en omstandigheden die betrekking hebben op het belang van het kind, zoals de zeer jonge leeftijd, het beleefde gezinsleven tussen en met beide ouders, het hebben van banden op het Belgische grondgebied (crèche, andere familieleden), het feit dat de verzoekende partij de primaire zorgdrager is en de vader voltijds werkt waarbij uren gepresteerd worden ’s avonds en in het weekend, in de belangenafweging werden betrokken. Door het louter stellen dat de verzoekende partij en haar echtgenoot hun gezinsleven zo kunnen inrichten dat zij op afstand intensief contacten kunnen onderhouden, blijkt geenszins dat met alle voornoemde elementen en alle belangen van het minderjarige kind rekening werd gehouden.
Uit de motivering dat het “perfect mogelijk (moet) zijn voor betrokkene om hun gezinsleven zo in te richten dat zij op afstand intensief contacten onderhouden en zo de gezinsband hecht kan blijven” tijdens de tijdelijke scheiding, blijkt dat de verwerende partij van oordeel is dat de belangen van het minderjarig kind niet geschaad worden gelet op de mogelijkheid om, in zowel het scenario dat zij meereist met de verzoekende partij als in het scenario dat zij in België blijft bij haar vader, op afstand contact te onderhouden. Echter blijkt niet dat de verwerende partij, die ervan op de hoogte is dat de verzoekende partij en haar echtgenoot en dochter een gezinsleven onderhouden, dat het een zeer jong kind betreft dat in België naar de crèche gaat, dat de moeder de primaire verzorgster is ten aanzien van het kind en dat de echtgenoot van de verzoekende partij de kostwinner is, waar bij deze ook ’s avonds en in het weekend werkt, concreet de mogelijkheden heeft onderzocht. De verwerende partij heeft er, door enkel te wijzen op het feit dat het perfect mogelijk is om op afstand intensief contacten te onderhouden en zo de gezinsband hecht kan blijven, geen afdoende rekening mee gehouden dat het zeer jonge minderjarig kind, van haar in België verblijvende vader of van haar moeder, wordt gescheiden terwijl de eenheid van het gezin een belangrijke overweging diende te zijn. Evenmin blijkt dat zij rekening heeft gehouden met het feit dat de verzoekende partij haar primaire zorgdrager is en de vader de kostwinner is en ’s avonds en in het weekend werkt, wat een invloed heeft op de mogelijkheid voor de vader om primaire zorgdrager te worden voor het kind of op de mogelijkheid voor de vader om de verzoekende partij en het minderjarig kind te volgen of te bezoeken in het land van herkomst tijdens de duur nodig voor het verkrijgen van de nodige binnenkomstdocumenten. De in de bestreden beslissingen gemaakte belangenafweging in het licht van het hoger belang van het kind getuigt niet van een afdoende en evenwichtige beoordeling. Er blijkt niet dat de verwerende partij bij het beoordelen van het hoger belang van het kind alle relevante elementen in ogenschouw heeft genomen doch zich heeft beperkt tot het belang ‘contact’ te onderhouden.
In casu blijkt dan ook niet afdoende uit de door de verwerende partij gemaakte belangenafweging waarom, gelet op de voorliggende elementen, de belangen van het kind van bijna twee jaar oud niet opwegen tegen de belangen van de staat, hoewel het een heel jong kind betreft en hoewel het effectief beleefde huwelijks- en gezinsleven niet in vraag worden gesteld.
De Raad herinnert eraan dat de ruime beoordelingsmarge die de verwerende partij ontegensprekelijk heeft in deze eveneens een meer nauwgezette motiveringsplicht vereist, die des te meer geldt in het licht van artikel 12bis, §7 van de Vreemdelingenwet – bepaling die moet worden uitgelegd in het licht van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie – en de billijke belangenafweging vereist onder artikel 8 van het EVRM.