Samenvatting
De Raad stelt vast dat in de bestreden beslissing er enkel wordt van uitgegaan dat verzoeker in het kader van zijn tweede visumaanvraag opnieuw de niet-gelegaliseerde huwelijksakte heeft voorgelegd van de Afghaanse overheid afgeleverd op 30 juni 2021, ditmaal weliswaar met vingerafdrukken en een niet-gelegaliseerde verklaring op eer. Dit terwijl inderdaad uit het schrijven van de raadsman van verzoeker van 12 juli 2022, dat zich in het administratief dossier bevindt, blijkt dat dit niet de enige relevante stukken waren. De advocaat wijst in dit schrijven eveneens op een vonnis van de Afghaanse rechtbank waarin het bestaan en de rechtsgeldigheid van het huwelijk worden bevestigd en op een religieuze huwelijksakte, die nog niet werd voorgelegd in het kader van de eerste visumaanvraag, waarbij ook een kopie met beëdigde vertaling wordt gevoegd. De Raad stelt vast dat die voormelde stukken zich ook in het administratief dossier bevinden en dat de gemachtigde deze inderdaad niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Uit de beëdigde vertalingen die zich in het dossier bevinden, blijkt dat regelmatig wordt gesteld “blauwe stempel van het gerechtshof van de provincie Kabul en handtekening van de ambtenaar”, zo bijvoorbeeld op de burgerlijke huwelijksakte en op de stukken aangaande “identificatie van echtgenote” en “identificatie van echtgenoot”. Verder had verzoeker ook een stuk voorgelegd waarop staat: “The primary court of (3rd zone of Kabul), marriage certificate branch certified from marriage contract of Mrs. (N.) en Mr. (M.) that their full particulars have been recorded in this certificate, and their marriage hold according to Islamic rules” (eigen vertaling: De rechtbank van [3de district van Kabul] bevestigt het huwelijkscontract tussen mevrouw (N.) en meneer (M.) dat hun specificiteiten zijn opgenomen in dit certificaat en hun huwelijk de Islamitische wetten in acht neemt.”) Het stuk bevat stempels en de naam van de rechter A.H.Y. voorzitter van de rechtbank van de provincie Kabul. Het kwam de gemachtigde toe deze stukken op zorgvuldige wijze in zijn beoordeling te betrekken.Dit houdt op zich reeds een schending in van het zorgvuldigheidsbeginsel.
Verder stipt verzoeker zowel in het eerste als in het tweede middelonderdeel eveneens terecht aan dat op de stukken die zich in het administratief dossier bevinden stempels voorkomen die dateren van na de eerste weigeringsbeslissing en van na de ondertekening van de (burgerlijke) huwelijksakte. Zo valt de gemachtigde in de bestreden beslissing over het feit dat de burgerlijke huwelijksakte eerst geen en vervolgens wel vingerafdrukken bevat. De gemachtigde neemt de uitleg die verzoeker hiervoor zou gegeven hebben op de ambassade, nl. dat verzoeker het document naar België heeft gestuurd teneinde het door de referentiepersoon te laten tekenen en het vervolgens aan de Afghaanse autoriteiten heeft voorgelegd, niet aan. Hij stelt dienaangaande onder meer: “Daarenboven bevat het document geen enkele nieuwe vermelding of stempel van de Afghaanse autoriteiten waaruit zou blijken dat deze akte opnieuw aan hen ter controle werd voorgelegd, zoals de aanvrager beweert.” Nochtans blijkt uit de Engelse beëdigde vertaling (van 05/onleesbaar/2022) van het “marriage certificate” een stempel van “09 jun 2022”, hetgeen dateert van na de eerste visumweigering. Opnieuw kan verzoeker gevolgd worden dat een onzorgvuldige beoordeling door de gemachtigde blijkt.
Geheel ten overvloede blijkt eveneens dat in het advies van het parket van de procureur des Konings zeer gelijkaardige motieven staan en evenmin is rekening gehouden met de uitspraak van de Afghaanse rechter en de stempel van 9 juni 2022.
Het eerste middelonderdeel is gegrond.
In het tweede middelonderdeel voert verzoeker terecht aan dat niet blijkt dat de gemachtigde gehandeld heeft in overeenstemming met artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet. Zoals verzoeker terecht aanstipt, blijkt nergens een motief aangaande de vraag of de voorgelegde stukken, of een ervan, kan aangenomen worden als een “ander geldig bewijs” in de zin van de voormelde bepaling. Zoals supra vastgesteld heeft verzoeker ook middels het schrijven van zijn advocaat van 12 juli 2022 aan de gemachtigde een religieuze huwelijksakte met beëdigde vertaling overgemaakt. Blijkens artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet moet de gemachtigde wanneer verzoeker als gezinslid van een als vluchteling erkende vreemdeling geen officieel document kan overleggen dat kan aantonen dat hij voldoet aan de in artikel 10 bedoelde voorwaarden met betrekking tot de bloed- of aanverwantschapsband, ook rekening houden met andere geldige bewijzen die met betrekking tot die band in dit verband worden overgelegd. Bijgevolg, indien de gemachtigde blijft vragen hebben bij de voorgelegde burgerlijke huwelijksakte en niet kan aannemen dat hieruit kan blijken dat verzoeker aan zijn samenwerkingsplicht heeft voldaan in de zin van het arrest van het Hof van Justitie nr. C-635/17 (zie infra) door na de eerste visumweigering ervoor te zorgen dat de burgerlijke huwelijksakte alsnog van de nodige handtekeningen en stempels is voorzien, dan nog blijkt uit de voormelde omzendbrief van 17 juni 2009 houdende bepaalde verduidelijkingen en wijzigings- en opheffingsbepalingen inzake de gezinshereniging, dat een religieuze akte als een ander bewijs van de huwelijksband moet beoordeeld worden.
Het feit dat de gemachtigde dit heeft nagelaten maakt een schending uit van artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet.
Verder wijst verzoeker in dit middelonderdeel eveneens terecht op de relevante rechtspraak van het EHRM waarin voor gezinsleden van erkende vluchtelingen wordt gewezen op de grote moeilijkheden die deze mensen kunnen ondervinden om aan de nodige documenten te geraken en dat in vele gevallen het voordeel van de twijfel moet worden gegeven inzake de verklaringen en documenten die worden voorgelegd. Zo stipt verzoeker terecht aan dat uit de verklaringen van de referentiepersoon bij het indienen van haar verzoek om internationale bescherming bij de Dienst Vreemdelingenzaken blijkt dat zij op 15 september 2021 reeds heeft verklaard religieus gehuwd te zijn in juni 2021, ze geeft de naam van verzoeker als haar echtgenoot en maakt melding van een religieuze huwelijksakte. Ze verklaarde eveneens op legale wijze uit Afghanistan gevlucht te zijn met een evacuatie-vlucht op 23 augustus 2021 omdat zij gevaar liep omdat zij voor “Moeders voor Vrede” heeft gewerkt, alsook gedurende vier jaar voor de Afghaanse douane.
Verder is het bepaalde in het arrest nr. C-635/17 van het Hof van Justitie van 13 maart 2019, waarop verweerder zich in de nota met opmerkingen ook steunt, in casu ook relevant, waarin het volgende wordt gesteld:
“Wat de verplichtingen van de gezinshereniger en van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid betreft, zij eraan herinnerd dat een dergelijk verzoek volgens artikel 5, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2003/86 met name vergezeld moet gaan van „documenten waaruit de gezinsband blijkt”. Artikel 11, lid 2, van deze richtlijn preciseert dat het om „officiële bewijsstukken” moet gaan en dat bij gebreke daarvan de lidstaat „andere bewijsmiddelen inzake het bestaan van een dergelijke gezinsband in aanmerking neemt”. Artikel 5, lid 2, tweede alinea, van de richtlijn preciseert dat „teneinde bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, de lidstaten desgewenst gesprekken [kunnen] houden met de gezinshereniger en diens gezinsleden en ander onderzoek verrichten dat nodig wordt geacht”.
[…]
Wat het onderzoek betreft dat de bevoegde nationale autoriteiten instellen naar de bewijskracht of de plausibiliteit van de bewijselementen en de verklaringen of uitleg die de gezinshereniger of het bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid heeft verstrekt, verlangt de vereiste individuele beoordeling dat die autoriteiten rekening houden met alle relevante elementen, daaronder begrepen de leeftijd, het geslacht, de opleiding, de herkomst en de sociale positie van de gezinshereniger of van het betrokken gezinslid alsmede met de specifieke culturele aspecten, zoals eveneens gepreciseerd in punt 6.1.2. van de richtsnoeren”
Zoals de advocaat-generaal in de punten 65, 66, 77, 79 en 81 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt hieruit dat deze elementen, verklaringen en uitleg ten eerste objectief moeten worden beoordeeld aan de hand van zowel algemene als specifieke relevante, objectieve, betrouwbare, precieze en bijgewerkte informatie over de situatie in het land van herkomst, daaronder begrepen met name de wettelijke bepalingen en de wijze waarop deze worden toegepast, het functioneren van de administratieve diensten en eventueel het bestaan van tekortkomingen in bepaalde plaatsen of voor bepaalde groepen personen.
Ten tweede moeten de nationale autoriteiten ook rekening houden met de persoon van de gezinshereniger of van zijn bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid, met de concrete situatie waarin zij zich bevinden en de bijzondere problemen waarmee zij worden geconfronteerd, zodat de eisen die kunnen worden gesteld aan de bewijskracht of de plausibiliteit van de elementen die de gezinshereniger of het gezinslid verstrekt, met name om aan te tonen dat het niet mogelijk is om officiële bewijsstukken van de gezinsband over te leggen, evenredig moeten zijn en moeten afhangen van de aard en het niveau van de problemen waaraan zij blootstaan.
Volgens overweging 8 van richtlijn 2003/86 vraagt de situatie van vluchtelingen en personen die een subsidiaire bescherming genieten, immers bijzondere aandacht wegens de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hun beletten aldaar een normaal gezinsleven te leiden. Zo wordt in punt 6.1.2 van de richtsnoeren eveneens gepreciseerd dat de bijzondere situatie van vluchtelingen betekent dat het voor hen vaak onmogelijk of gevaarlijk is om officiële documenten in te dienen of contact op te nemen met de diplomatieke of consulaire instanties van hun land van herkomst.
Bovendien volgt uit de voorgaande overwegingen dat die nationale autoriteiten, indien de gezinshereniger de op hem rustende samenwerkingsplicht overduidelijk niet nakomt of indien op basis van objectieve elementen waarover de bevoegde nationale autoriteiten beschikken, duidelijk blijkt dat het om een frauduleus verzoek om gezinshereniging gaat, zijn verzoek mogen afwijzen.
Is echter geen sprake van dergelijke omstandigheden, dan moet het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit de gezinsband blijkt en het eventuele gebrek aan plausibiliteit van de daarover gegeven uitleg, eenvoudigweg worden aangemerkt als elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval en zijn de bevoegde nationale autoriteiten niet vrijgesteld van de in artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/86 opgenomen verplichting om rekening te houden met andere bewijzen.”
Uit wat voorafgaat blijkt dat de bevoegde nationale autoriteiten bij het onderzoek naar de bewijskracht of de plausibiliteit van de bewijselementen en de verklaringen of uitleg die de gezinshereniger of het bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinslid heeft verstrekt, moeten rekening houden met alle relevante elementen. Er dient daarbij afdoende te worden rekening gehouden met algemene en specifieke relevante, objectieve, betrouwbare, precieze en bijgewerkte informatie over de situatie in het land van herkomst.
Verzoeker wijst op de machtsovername door de taliban in Afghanistan en dat de bevoegde staatssecretaris en de gemachtigde zouden meegedeeld hebben redelijkheid en flexibiliteit aan de dag te zullen leggen bij de beoordeling van de verwantschapsband. De Raad kan niet vaststellen of de staatssecretaris een dergelijke verklaring heeft afgelegd maar uit het voorgaande arrest van het Hof van Justitie, waar verweerder in de nota ook naar verwijst, blijkt dat de gemachtigde op redelijke en zorgvuldige wijze met de algemene situatie in een land dient rekening te houden, hetgeen in casu niet kan blijken. Zo stelt de gemachtigde dat in het administratief dossier enkele “opvallende elementen” worden opgemerkt waaronder de verklaring van verzoeker dat zij 2,5 maand samenwoonden na het huwelijk. De gemachtigde stelt hierbij dat van een leven als echtpaar samen in persoon nauwelijks sprake is. De gemachtigde gaat hier evenwel voorbij aan de invloed van het door hem gekende feit dat verzoekster met een georganiseerde vlucht uit Afghanistan werd geëvacueerd na de machtsovername door de taliban, omwille van haar hoog risicoprofiel als werkende voor de NGO Moeders voor vrede. Ook al is bijgevolg de vaststelling van de gemachtigde dat verzoeker en de referentiepersoon maar kort samenwoonden na het huwelijk correct, dan nog kan de machtsovername door de taliban, waardoor verzoekster volgens het CGVS terecht reeds in augustus 2021 is moeten geëvacueerd worden, bezwaarlijk een “opvallend element” zijn dat verzoeker en de referentiepersoon ten kwade kan worden geduid. De gemachtigde heeft niet op zorgvuldige wijze met de algemene situatie in Afghanistan rekening gehouden.
Het tweede middelonderdeel is in de aangegeven mate ook gegrond.