Samenvatting
Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt in dat het bestuur zijn beslissing op zorgvuldige wijze moet voorbereiden. Dit impliceert dat de beslissing dient te steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De overheid is onder meer verplicht om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de beslissing en de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk te onderzoeken, zodat zij met kennis van zaken kan beslissen. (RvS 28 juni 2018, nr. 241.985).Verzoeker heeft in de actualisatie van zijn aanvraag die hij op 5 januari 2022 heeft ingediend en waar naar wordt verwezen in de bestreden beslissing het volgende gesteld:
“Een terugkeer naar Afghanistan is op heden niet mogelijk. Zowel de gedwongen als de vrijwillige terugkeer zijn opgeschort:
2.2.3. Terugkeer naar Afghanistan
Staatssecretaris voor Asiel en Migratie Sammy Mahdi liet aan de pers weten dat er voorlopig, wellicht tot eind september, geen gedwongen terugkeer naar Afghanistan van afgewezen verzoekers om internationale bescherming zal plaatsvinden.
[…]
IOM en Fedasil hebben tot nader order ook de mogelijkheid tot vrijwillige terugkeer naar Afghanistan opgeschort. De geplande vluchten worden geannuleerd.
(https://www.aaii.be/nieuws/afghanistan-evacuatie-en-verblijfsaanvragen#evacuatiemissie)
De verzoeker kan bijgevolg niet terugkeren naar zijn land van herkomst om huidige aanvraag in te dienen. Het feit dat de bevoegde diplomatieke post zich in Islamabad, Pakistan bevindt doet hier geen afbreuk aan. Het is voor de verzoeker onmogelijk om vanuit België rechtstreeks naar Islamabad te reizen en de uitkomst van zijn procedure ter plaatse af te wachten. Hij heeft geen verblijfsrecht in Pakistan, noch de financiële middelen om deze stappen te ondernemen.”
In de bestreden beslissing wordt erop gewezen dat “bijna elke migrant – zowel asielzoekers, uitgeprocedeerde asielzoekers of migranten zonder papieren - die naar zijn land wil terugkeren in aanmerking voor een vrijwillige terugkeer. Het "vrijwillige terugkeerprogramma" bestaat uit een vliegtuigreis naar het herkomstland, meestal een terugkeerpremie en eventueel een bijkomende reïntegratiesteun. Het staat betrokkene vrij hiertoe een beroep te doen op Fedasil – het federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers - en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) om zo de nodige steun te verkrijgen voor een terugreis. Reïntegratiebijstand kan het volgende bevatten: beroepsopleidingen, opstarten van kleine zakenprojecten, kosten om een cursus of opleiding te volgen, kosten om informatie over beschikbare jobs te verkrijgen, bijvoorbeeld door middel van tewerkstellingsbureaus, accommodatie/huur, extra bagage. Betrokkene kan dus geholpen worden bij het vinden van een job in het land van herkomst. Met de verworven inkomsten zou betrokkene de reis naar Islamabad, Pakistan kunnen bekostigen. Niets verhindert betrokkene derhalve om terug te keren en via de reguliere weg een aanvraag om machtiging tot verblijf in te dienen.”
Uit deze motieven blijkt geenszins dat rekening werd gehouden met hetgeen verzoeker had aangehaald omtrent de onmogelijkheid tot vrijwillige terugkeer, die door IOM en Fedasil werden opgeschort en die werd ondersteund door de informatiebron waarnaar hij had verwezen. Verzoeker kan op dit punt worden bijgetreden. Er is dus niet op zorgvuldige wijze geoordeeld over de vraag of het voor verzoeker mogelijk is om terug te keren naar Afghanistan om zich van daaruit naar Islamabad te begeven. In die optiek moet er ook op worden gewezen dat het motief, eerder in de bestreden beslissing, dat er regelmatig Afghaanse onderdanen zijn die een aanvraag indienen via de Belgische diplomatieke of consulaire post in Islamabad zodat het feit dat verzoeker geen reisdocumenten en geen verblijfsvergunning om zich naar Pakistan te begeven geen buitengewone omstandigheid uitmaakt, in casu nietszeggend is. Immers is het niet duidelijk of de verwerende partij met deze stelling doelt op Afghaanse onderdanen die zich nog of reeds in Afghanistan bevinden, dan wel op Afghaanse onderdanen zoals verzoeker die zich in België bevinden met enkel een taskara als identiteitsdocument en moeten terugkeren. Duidelijkheid hierover is nochtans ten zeerste relevant, nu in alle redelijkheid niet kan worden betwist dat deze situaties geenszins vergelijkbaar zijn.
Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is aangetoond. De argumentatie van de verwerende partij doet hier niet anders over denken. De Raad is van oordeel dat het voorgaande volstaat om de bestreden beslissing te vernietigen. Immers, de motieven inzake de mogelijkheid tot terugkeer om vervolgens in Islamabad een aanvraag in te dienen, moeten worden samengelezen en de Raad kan niet vooruit lopen op de vraag of de verwerende partij alsnog zou hebben besloten tot de onontvankelijkheid van de aanvraag mochten de vastgestelde gebreken zich niet hebben voorgedaan.