Samenvatting
Er blijkt evenwel prima facie dat houders van een visum lang verblijf of van een geldige verblijfstitel in een aantal bepalingen van de Schengengrenscode gunstiger worden behandeld in die zin dat zij bijvoorbeeld conform artikel 10, dat voorziet in gescheiden doorgangen aan de luchtgrensdoorlaatposten voor de uitvoering van de controles op personen overeenkomstig artikel 8, moeten kunnen gebruik maken van de doorgangen die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III, deel B1 („niet-visumplichtig”). Ook artikel 6, 1, b voorziet dat derdelanders met verblijfsvergunning of een visum lang verblijf niet in het bezit moeten zijn van een visum gesteund op de Visumcode. Artikel 6, 2 voorziet verder dat voor de uitvoering van lid 1, of een visum voor verblijf van langere duur niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de (maximale) verblijfsduur op het grondgebied van de lidstaten.Bijkomend en niet in het minst blijkt eveneens uit de parlementaire voorbereidingen bij de wetswijziging van 24 februari 2017 verder dat artikel 3 van de Vreemdelingenwet wel van toepassing is op alle typen van visa, zowel voor kort als voor lang verblijf maar dat de wetgever daarbij aanstipte dat “het (…) natuurlijk niet de bedoeling (is) dat men tijdens de grenscontrole tot een nieuw onderzoek van de aanvraag voor een visum lang verblijf overgaat”. Volgens de wetgever kunnen visa die met het oog op een lang verblijf in België afgegeven worden, tijdens de grenscontrole steeds nietig worden verklaard of worden ingetrokken, maar gebeurt dit zeldzaam en enkel indien er ernstige redenen zijn om te geloven dat het visum op frauduleuze of ongerechtvaardigde wijze of om misbruik te maken van de procedure bekomen werd (Wetsontwerp van 2 maart 2016 houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie tot wijziging van de [Vreemdelingenwet] en de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen Parl. St. Kamer, 2015-16, 1696/001, MvT, 17). Er blijkt echter niet dat de verweerder in casu een dergelijke beslissing getroffen heeft. Noch uit de bestreden beslissing noch uit het administratief dossier blijkt immers dat verzoekers visum type D wordt ingetrokken omdat er “ernstige redenen zijn om te geloven dat het visum op frauduleuze of ongerechtvaardigde wijze of om misbruik te maken van de procedure bekomen werd”.
In die zin kan verzoeker in zijn subsidiaire betoog dan ook prima facie gevolgd worden, waar hij stelt dat grenspolitie dan wel de documenten mag verifiëren maar niet zonder meer kan overgaan tot een geheel nieuw onderzoek van de opportuniteit van de afgifte van het visum lang verblijf.
Er blijkt overigens dat de wetgever in de voormelde voorbereidende werken concrete voorbeelden geeft van gevallen waarin er sprake was van misbruik: “Concreet hebben enkele gevallen waarin de procedure omzeild werd of waarin sprake was van misbruik de nietigverklaring of intrekking van het visum lang verblijf gerechtvaardigd. Het is al voorgekomen dat een voor studie afgegeven visum werd ingetrokken omdat de houder ervan werd uitgeschreven door de academische overheid in kwestie, tussen het ogenblik waarop het visum werd afgegeven en het ogenblik waarop de betrokkene zijn visum gebruikte om naar België te komen. De voorgenomen opleiding was al bijna voor de helft voorbij hoewel het visum tijdig was afgegeven. Een ander geval dat als voorbeeld kan worden genoemd betreft een vreemdeling aan wie een visum werd afgegeven om hem in staat te stellen zich bij zijn echtgenoot in België te voegen in het kader van een gezinshereniging. Het visum werd ingetrokken na de bekentenis van de echtgenoot dat het huwelijk een schijnhuwelijk was.”
Ook al moeten de hogere voorbeelden als exemplatief en niet als exhaustief worden aangenomen, stelt de Raad evenwel prima facie in het onderhavig geval vast dat er op het eerste zicht geen sprake is van een nieuw gegeven na verstrekken van het studentenvisum, zoals in het supra aangehaalde voorbeeld in de voorbereidende werken, waardoor de grenspolitie manifest had kunnen vaststellen dat de intenties voor de beoogde studies niet langer ernstig zijn.
Uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat de verzoeker op 5 juni 2024, via de Belgische ambassade te Yaounde (Kameroen) een aanvraag indiende om, met het oog op studies aan de Haute école Louvain en Hainaut, tot een verblijf in het Rijk te worden gemachtigd. Bij deze aanvraag voegde de verzoeker onder meer een “attestation d’assurance et d’assistance de voyage, zijn nationale identiteitskaart, een “modèle de formulaire standard” van de Haute école Louvain en Hainaut (hierna: Helha) pour l’obtention d’un visa ou d’un titre de séjour en tant qu’étudiant” waarin de Helha stelt dat verzoeker de toegang tot de studies wordt verschaft, bewijs van betaling van 237 euro, medisch certificaat van 23 mei 2024 door een “médecin agrée consulat Belgique”, “relevé des notes aangaande het secondair onderwijs”, “baccalauréat de l’enseignement secondaire”, gelijkwaardigheidsattest van de “ministère de la communauté française”, de bijlage 32 (tenlasteneming) met legalisatie, de identiteitskaart van de garant en het bewijs van een blanco strafregister.
De visumaanvraag werd ingewilligd. Het visum zelf is geldig van 20 augustus 2024 tot 18 december 2024 uitgereikt voor een verblijf van 120 dagen, met meerdere binnenkomsten.
De Raad stelt vooreerst vast dat verweerder niet betwist dat aan verzoeker een visum type D werd verleend. Het gegeven dat aan de verzoeker een visum type D werd afgegeven, houdt in dat in principe werd vastgesteld dat de verzoeker voldoet aan de vereiste voorwaarden zoals voorzien in artikel 60 en volgende van de Vreemdelingenwet en dit, zoals verzoeker aanvoert, na een uitvoerig onderzoek waarbij verzoeker talrijke stukken bij de visumaanvraag moest indienen, hij een zeer uitgebreide vragenlijst moest indienen en door de ambassade werd gehoord.
Verzoeker wijst in het tweede onderdeel van het middel verder ook terecht op de stukken die hij aan de grenspolitie heeft voorgelegd. Uit het rechtsplegingsdossier blijkt dat dit ging om: zijn paspoort, het visum D, de kopie van de bijlage 32 met legalisatie van de handtekening en stempel “voldoende solvabiliteit”, de identiteitskaart van de garant, “certificat de scolarité” , “relevé des notes”, een kopie van het “modèle de formulaire standard” van de Haute école Louvain en Hainaut (hierna: Helha) pour l’obtention d’un visa ou d’un titre de séjour en tant qu’étudiant” waarin de Helha stelt dat verzoeker de toegang tot de studies wordt verschaft en het “baccalauréat de l’enseignement secondaire” van 4 december 2023.
Volgens de grenspolitie is verzoeker niet in het bezit van documenten die het doel van het voorgenomen verblijf zouden staven. Hij steunt zich daarbij op het feit dat verzoeker de wifi niet kreeg aangezet in de luchthaven en niet wist hoe hij een mail naar de politie moest sturen en dit terwijl hij beoogt informatica te studeren. Verder valt de grenspolitie over het feit dat verzoeker wel een inschrijving voorlegt maar dat dit een kleurenkopij betreft zonder een echte stempel.
Wat betreft het motief dat verzoeker niet aantoont dat hij over voldoende bestaansmiddelen beschikt motiveert verweerder dat verzoeker niet in het bezit is van financiële middelen, geen cash of betaalkaarten en dat de tenlasteneming maar een kleurenkopij is zonder authentieke stempels.
De Raad moet verzoeker prima facie volgen dat, ook al mag het misschien op het eerste zicht vreemd zijn dat een student van 19 jaar die beoogt informatica te studeren niet onmiddellijk zich weet te verbinden met de wifi in de luchthaven en geen mail doorgestuurd kan krijgen naar de politie, dan nog deze elementen weinig opwegen tegen het uitgebreide visumdossier dat verzoeker voorlegde waarin hij onder meer zijn diploma middelbaar onderwijs en ook het gelijkwaardigheidsattest van de bevoegde Franse gemeenschap voegde. Ook al erkent de Raad dat de grenspolitie op het ogenblik van aankomst geen kennis heeft van het volledig visumdossier dat werd ingediend bij de aanvraag, is het aangewezen dat er door de grenspolitie mee zou rekening gehouden worden dat aan het verschaffen van een visum type D en dus een visum lang verblijf in principe een grondig onderzoek is voorafgegaan en dat het, zoals supra blijkt uit de voorbereidende werken, “natuurlijk niet de bedoeling (is) dat men tijdens de grenscontrole tot een nieuw onderzoek van de aanvraag voor een visum lang verblijf overgaat.” Zoals de Raad kon vaststellen, kan in geval van twijfel ook op snelle elektronische wijze bij de bevoegde ambassade door verweerder het visumdossier worden opgevraagd en verkregen. Verweerder had die mogelijkheid om op die wijze de beslissing op zorgvuldige wijze voor te bereiden, doch heeft dit pas opgevraagd nadat de beslissing was genomen. Wat betreft de bedenking van de grenspolitie dat verzoeker, die beoogt informatica te studeren, niet kan mailen, blijkt uit de stukken van het dossier dat verzoeker de dag van zijn aanhouding aan de grens (in paniek) een mail heeft gestuurd naar de Belgische ambassade in Yaounde, zoals terecht aangestipt ter zitting.
Verder blijkt wat betreft het attest van de hogeschool en wat betreft het attest van de tenlasteneming inderdaad dat dit om kleurenkopijen gaat. Echter, zoals ter zitting terecht aangestipt, blijkt niet uit artikel 3 van de Vreemdelingenwet dat men aan de grenspolitie, als men arriveert met een geldig studentenvisum type D, geen kopijen zou mogen voorleggen van de stukken die eerder aan de Belgische ambassade werden voorgelegd. Ten overvloede blijkt dat het voorleggen van een tenlasteneming kan volstaan volgens artikel 61 §1, 1e lid, 2° van de Vreemdelingenwet en dat dit ook om een burger van de Unie mag gaan die een verblijfsrecht heeft van meer dan drie maanden op het grondgebied van het Rijk of een andere lidstaat van de Europese Unie. Dit omdat de grenspolitie blijkens het grensverslag bedenkingen heeft bij het feit dat verzoeker zijn garant een Duitse oom in Duitsland is.
In deze specifieke context volgt de Raad het betoog van verzoeker dat het prima facie kennelijk onredelijk is dat verweerder, op het ogenblik dat verzoeker met het hem toegekende studentenvisum het Rijk poogt binnen te komen, oordeelt dat verzoeker niet in het bezit is van documenten die het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden staven of dat hij geen afdoende bestaansmiddelen heeft aangetoond.
Na een prima facie onderzoek van de voorliggende betwisting, stelt de Raad dan ook vast dat de beide gehanteerde motieven niet deugdelijk zijn en niet getuigen van een zorgvuldige feitenvinding om de verzoeker de toegang te weigeren en hem terug te drijven met toepassing van artikel 3, eerste lid, 3° en 4°, van de Vreemdelingenwet.
De verzoeker kan prima facie worden gevolgd waar hij aanvoert dat de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel werden geschonden in het licht van artikel 3 van de Vreemdelingenwet.
Het verweer in de nota met opmerkingen kan niet overtuigen. Verweerder stelt dat het vervullen door verzoeker van de voorwaarden voor de toekenning van een visum en het onderzoek van die voorwaarden door de ambassade de grenscontrole-instanties niet belet om die voorwaarden bij binnenkomst op het grondgebied nogmaals te onderzoeken. Dit standpunt moet echter genuanceerd worden in geval een visum lang verblijf werd verschaft, zoals in casu. Zoals supra uiteengezet heeft de wetgever inderdaad herhaaldelijk bevestigt dat artikel 3 van de Vreemdelingenwet ook de rechtsgrond is voor een terugdrijving als men zich aan de buitengrens aanmeldt met een visum lang verblijf en zal dus een controle door de grenspolitie gebeuren. In dat opzicht kan verweerder gevolgd worden waar hij stelt dat België de plicht heeft om grenscontroles uit te voeren ten aanzien van vreemdelingen die via het grondgebied van het Rijk de Schengenlidstaten wensen binnen te komen (hetgeen hoger wordt bevestigd met verwijzing naar de artikelen 3 en 2.5 van de Schengengrenscode). Echter zoals blijkt uit de hoger aangehaalde voorbereidende werken “ (is) het (…) natuurlijk niet de bedoeling dat men tijdens de grenscontrole tot een nieuw onderzoek van de aanvraag voor een visum lang verblijf overgaat”. De Raad herhaalt dat volgens de wetgever visa die met het oog op een lang verblijf in België afgegeven worden, tijdens de grenscontrole nietig kunnen worden verklaard of worden ingetrokken, maar dat dit volgens de wetgever zelden gebeurt en enkel indien er ernstige redenen zijn om te geloven dat het visum op frauduleuze of ongerechtvaardigde wijze of om misbruik te maken van de procedure bekomen werd (Wetsontwerp van 2 maart 2016 houdende diverse bepalingen inzake asiel en migratie tot wijziging van de [Vreemdelingenwet] en de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen Parl. St. Kamer, 2015-16, 1696/001, MvT, 17). De Raad herhaalt dat er niet bleek dat de verweerder in casu een dergelijke beslissing getroffen heeft.
Waar verweerder verder nog verwijst naar een Schengenvisum, artikel 30 van de Visumcode en rechtspraak van de Raad die betrekking had op terugdrijvingen van verzoekers met een visum type C, gaat hij voorbij aan de discussie. In casu kwam verzoeker niet aan met een Schengenvisum dat was gestoeld op de visumcode, maar wel met een visum lang verblijf dat een nationaal visum is en wordt verstrekt eens werd vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 60 en volgende van de Vreemdelingenwet is voldaan (zie dienaangaande ook “gemeenschappelijke instructies aan de diplomatieke en consulaire beroepsposten – 2005/C 326/01 en het bepaalde aangaande “visum voor een verblijf van lange duur,” p. 6)
Waar verweerder verder in de nota nog de motieven van de bestreden terugdrijving aangaande het doel en de bestaansmiddelen niet kennelijk onredelijk en niet onzorgvuldig acht, kan de Raad om de supra uiteengezette redenen prima facie niet volgen. Verzoeker is in het verzoekschrift wel ingegaan op het argument van de bestaansmiddelen door te verwijzen naar de tenlasteneming, die in principe kan volstaan, zodat hij niet moest ingaan op het argument aangaande de cash of betaalkaarten. Verzoeker diende evenmin bij aankomst aan de grens te bewijzen dat zijn oom uit Duitsland werkelijk geld kan overmaken, zoals verweerder suggereert.
Het tweede onderdeel van het enig middel is, in de aangegeven mate, op het eerste gezicht gegrond en dus ernstig.