Burgerlijke rechtbank kan gemeente opleggen nationaliteitsverklaring door te sturen naar parket als onontvankelijkheidsverklaring onwettig is
De familierechtbank van Brussel bepaalt in een vonnis van 17 april 2018 dat de ambtenaar van de burgerlijke stand een nationaliteitsverklaring waarbij het vereiste voorafgaand wettelijk verblijf met een bijzondere identiteitskaart werd aangetoond, niet als onvolledig en dus onontvankelijk mag afwijzen omdat er geen bewijs van wettelijk verblijf zou voorliggen. De gemeente mag geen inhoudelijke controle doen van het document dat het wettelijk verblijf aantoont, maar moet het dossier voor een beoordeling ten gronde doorsturen naar het parket.
Feiten
Een Britse vrouw dient een nationaliteitsverklaring in op basis van art. 12bis, §1, 1° van het Wetboek van de Belgische nationaliteit (WBN). Op het moment van de verklaring is ze in het bezit van een E kaart, maar de periode voorafgaand aan de nationaliteitsverklaring was ze in het bezit van een bijzondere identiteitskaart voor vreemdelingen (ook wel protocolkaart genoemd).
De ambtenaar van de burgerlijke stand meent dat de bijzondere identiteitskaart voor vreemdelingen geen bewijs van wettig verblijf voorafgaand aan de aanvraag is, omdat het document niet op de lijst van wettige verblijfsdocumenten van art. 4 van het koninklijk besluit (KB) van 14 januari 2013 staat. Daarom beslist de ambtenaar dat het dossier onvolledig is en krijgt de betrokkene een hersteltermijn van 2 maanden om de aanvraag te vervolledigen.
Ondanks herhaaldelijk verzoek van de betrokkene om het dossier door te sturen naar het parket voor advies ten gronde, houdt de gemeente vol dat het dossier onvolledig is. Na het verstrijken van de hersteltermijn, neemt de gemeente dan ook een expliciete onontvankelijkheidsbeslissing. Tegen deze beslissing voorziet het WBN een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State.
De betrokkene dient niet enkel een beroep in bij de Raad van State, maar tegelijk bij de familierechtbank; niet om de onontvankelijkheidsbeslissing te laten vernietigen, maar om de gemeente te dwingen de nationaliteitsverklaring over te maken aan het parket voor advies.
Familierechtbank
De eerste vraag is dus of de burgerlijke rechtbank bevoegd is, nu de wet expliciet een beroep bij de Raad van State voorziet voor de nietigverklaring van een onontvankelijkheidsbeslissing.
Volgens art. 159 van de Grondwet is de burgerlijke rechtbank bevoegd om de wettigheid van een beslissing te beoordelen, en die beslissing eventueel buiten beschouwing te laten, als dat nodig is om een subjectief recht te beschermen. Er is sprake van een subjectief recht als de administratieve overheid een gebonden bevoegdheid heeft bij het nemen van de beslissing. Bij een nationaliteitsverklaring heeft de gemeente een gebonden bevoegdheid om de verklaring door te sturen naar het parket, als het dossier volledig is. De rechter onderzoekt dus eerst of de verklaring volledig is om te kunnen vaststellen of er sprake is van een subjectief recht.
De rechter stelt vast dat de aanvraag wel degelijk volledig is, aangezien er een uittreksel van verblijfplaats met historiek van de adressen door de gemeente is toegevoegd aan de aanvraag. Artikel 14 van het KB van 14 januari 2013 voorziet immers dat de ambtenaar van de burgerlijke stand, omwille van administratieve vereenvoudiging, de gegevens waartoe de ambtenaar rechtstreeks toegang heeft, zelf moet toevoegen zonder dat de betrokkene iets moet doen.
In deze zaak werd wel degelijk een uittreksel van verblijfplaats met historiek van de adressen door de ambtenaar toegevoegd. Het dossier kan dus niet onvolledig zijn omdat er geen bewijs van wettelijk verblijf zou toegevoegd zijn, zoals de ambtenaar van de burgerlijke stand stelt. Door niet enkel na te gaan of het uittreksel van verblijfplaats met historiek van adressen is toegevoegd, maar de verblijfsdocumenten ook inhoudelijk te controleren, gaat de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn bevoegdheid te buiten. Het onderzoeken van de grondvoorwaarden is immers voorbehouden aan de procureur des Konings.
Omdat er wel degelijk sprake is van een subjectief recht, is de rechter op grond van art. 159 van de Grondwet bevoegd om deze onwettige beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand om de nationaliteitsverklaring onvolledig en dus onontvankelijk te verklaren, buiten beschouwing te laten.
De rechter verplicht de ambtenaar van de burgerlijke stand daarom om de nationaliteitsverklaring door te sturen aan het parket voor advies.
Verblijf met bijzondere identiteitskaart voor vreemdelingen is wettig verblijf
In het huidig vonnis spreekt de rechter zich niet uit over de vraag of de protocolkaart al dan niet een wettig verblijf is in de zin van art. 7bis van het WBN. De rechter stelt alleen dat het bewijs van wettig verblijf door de ambtenaar van de burgerlijke stand moet toegevoegd worden aan de hand van een uittreksel van verblijfplaats met historiek van de adressen en verder niet inhoudelijk gecontroleerd mag worden.
Er is ook al rechtspraak die een nationaliteitsverklaring toestaat op basis van een verblijf met bijzondere identiteitskaart.
Meer info
- Rechtbank Eerste Aanleg Brussel, 17 april 2018
- Lees meer op onze webpagina: 'Wat zijn wettelijk verblijf en hoofdverblijfplaats in het kader van een nationaliteitsprocedure?'
- Lees meer op onze webpagin: 'Hoe verloopt de procedure van nationaliteitsverklaring?'
- Lees meer in ons nieuwsbericht van 17-11-2017: ‘Komt verblijf met bijzondere identiteitskaart in aanmerking voor verkrijging van Belgische nationaliteit?