EHRM verduidelijkt risico op schending art. 3 EVRM voor réfugié sur place profiel
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) spreekt zich in de zaken A.I. t. Zwitserland (nr. 50364/14) en N.A. t. Zwitserland (nr. 23378/15) uit over het risico op foltering en onmenselijke en vernederende behandeling bij uitwijzing van politieke opposanten die hun activiteiten ontwikkelden in het asielland. Hoewel de Zwitserse autoriteiten in beide zaken hun asielaanvraag afwezen, oordeelde het EHRM dat A.I. wel een risico op foltering en onmenselijke en vernederende behandeling liep bij terugkeer naar Soedan. In tegenstelling tot N.A. trad hij met activiteiten in Zwitserland in het vizier van de Soedanese autoriteiten als politiek opposant.
Feiten
A.I. en N.A. ontvluchtten Soedan in 2008 en 2009 en vroegen asiel aan in Zwitserland. N.A. vluchtte nadat de Soedanese autoriteiten hem ondervraagden, mishandelden en opsloten nadat hij een auto waste van een lid van het Justice and Equality Movement (JEM), één van de belangrijkste rebellenbewegingen uit Soedan. A.I. vluchtte nadat de Soedanese autoriteiten hem arresteerden omdat hij via twee tussenpersonen geld zond naar Darfur. Hij steunde al lang een organisatie die vecht tegen discriminatie in Darfur en sinds 2005 was hij ook lid van JEM.
De Zwitserse autoriteiten wezen de asielaanvraag van beide verzoekers af en gaven hen het bevel het grondgebied te verlaten. Volgens de autoriteiten was het relaas van beide verzoekers niet geloofwaardig wegens verschillende tegenstrijdigheden. Zij dienden beide een klacht in bij het EHRM. Volgens hen zou het uitvoeren van de beslissingen tot uitwijzing artikel 2 EVRM (recht op leven) en 3 EVRM (verbod op foltering en onmenselijke en vernederende behandeling) schenden.
Oordeel EHRM
Het EHRM beschouwt de mensenrechtensituatie in Soedan als alarmerend, in het bijzonder voor politieke opposanten. Niet enkel de high profile opposanten, maar eenieder die de Soedanese autoriteiten verdenken van oppositievoering, lopen een risico op vervolging. Bovendien monitort de Soedanese regering de activiteiten van haar onderdanen in het buitenland.
Noch N.A., noch A.I.’s politieke activiteiten in Soedan zelf waren van die aard de aandacht van de autoriteiten te trekken en asiel te rechtvaardigen.
Het EHRM onderzocht vervolgens hun réfugié sur place profiel. Betreffende hun politieke activiteiten voortgezet in Zwitserland, stelt het EHRM dat het niet eenvoudig is te oordelen of deze zich ontwikkelden omwille van oprechte interesse of eerder om hun vlucht te rechtvaardigen. Het Hof onderzoekt daarom:
- of de activiteiten zich pas ontwikkelden op het ogenblik dat verzoekers konden voorzien in de toekomst een asielaanvraag in te zullen dienen,
- of de persoon in het herkomstland al politiek actief was,
- of de persoon al een politiek belangrijke rol speelde vooraleer zijn zaak publiek te maken.
Het EHRM stelt vast dat de Soedanese veiligheidsdiensten niet systematisch politieke opposanten surveilleert. Om te beoordelen of de surveillance foltering, onmenselijke of vernederende behandeling uitmaakt, houdt het EHRM rekening met de volgende factoren:
- interesse van de Soedanese autoriteiten voor de individuen in het verleden in Soedan of het buitenland,
- deelnemen aan de activiteiten van een oppositiepartij in het herkomstland en de aard van de organisatie,
- deelnemen aan de activiteiten van de oppositiepartij in het asielland, de aard van de organisatie en de mate waarin ze doelwit is van surveillance,
- de aard van de politieke engagementen in het herkomstland, met name deelname aan publieke events en hun online activiteit,
- persoonlijke en familiale banden met leden van oppositiepartijen.
Het Hof stelde vast dat N.A.’s lidmaatschap van JEM al aanleiding kon geven tot een risico op vervolging. Maar aangezien hij slechts deelnam aan activiteiten, trok hij niet de aandacht van de autoriteiten. Bovendien nam de mate van zijn betrokkenheid niet toe over de tijd. Daarnaast was zijn politiek profiel niet bijzonder publiek, hij vertegenwoordigde JEM nooit, zijn naam werd niet geciteerd en hij was niet bijzonder actief op het internet. Hij had ook geen linken met eminente leden van JEM. De terugkeer van N.A. naar Soedan zou bijgevolg geen risico op schending van het folterverbod inhouden.
A.I. daarentegen trad wel in het vizier van de autoriteiten. Zijn deelname aan de activiteiten van JEM nam toe sinds zijn verblijf in Zwitserland. Hij nam deel aan internationale conferenties, schreef kritische artikels over de Soedanese overheid en was communicatieverantwoordelijke voor JEM. Bovendien onderhield hij een regelmatig contact met de leiders van de Zwitserse afdeling van JEM. Om deze redenen oordeelt het Hof dat A.I. wel het risico loopt op gevangenschap, ondervragingen of zelfs folteringen bij terugkeer naar Soedan. Een dergelijke terugkeer zou in strijd zijn met art. 3 EVRM.