Hof van Justitie verduidelijkt “binnenlands gewapend conflict” voor subsidiaire bescherming
Artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn 2004/83/EG voorziet dat een asielzoeker in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming als er gegronde redenen zijn dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade in geval van terugkeer naar zijn land van herkomst, door ernstige bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het geval van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Arrest nr. C-285/12 van het Hof van Justitie (Aboubacar Diakité tegen CGVS) van 30 januari 2014 preciseert dat de term “binnenlands gewapend conflict” in het kader van subsidiaire bescherming geïnterpreteerd moet worden volgens zijn gewoonlijke betekenis in alledaagse taal: gewapende groeperingen die elkaar of militaire troepen van de Staat bevechten. De term “binnenlands gewapend conflict” moet dus niet geïnterpreteerd worden naar internationaal humanitair recht.
Volgens de Kwalificatierichtlijn kan een binnenlands gewapend conflict enkel leiden tot toekenning van subsidiaire bescherming als er gegronde redenen bestaan dat de asielzoeker bij terugkeer naar zijn land van herkomst blootgesteld zou worden aan een reëel risico op een ernstige en individuele bedreiging van zijn leven. Het Hof meent dat er bij de beoordeling van mogelijke toekenning van subsidiaire bescherming geen bijkomende voorwaarden gesteld moeten worden, zoals bijvoorbeeld de intensiteit van het gewapend conflict, het niveau van organisatie van de gewapende troepen noch de duur van het conflict.
De feitelijke achtergrond van dit arrest betreft een asielaanvraag van de heer Diakité, van Guinese afkomst. Hij had voor de Belgische asielinstanties ingeroepen dat hij het slachtoffer was geweest van gewelddaden in Guinee na zijn deelname aan protestacties tegen het huidig regime. De heer Diakité kwam niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming omdat de asielinstantie meende dat er in Guinee geen sprake was van een “binnenlands gewapend conflict” zoals gedefinieerd in het internationaal humanitair recht. In beroep heeft de Raad van State de prejudiciële vraag gesteld aan het Hof of het concept “binnenlands gewapend conflict” uit de Kwalificatierichtlijn onafhankelijk is van de definitie ervan die in het humanitair recht wordt gebruikt. Het Hof van Justitie heeft dat bevestigd: de term "binnenlands gewapend conflict” moet niet geïnterpreteerd worden naar internationaal humanitair recht, maar wel volgens zijn gewoonlijke betekenis in alledaagse taal.