HvC: bijzondere identiteitskaart Unieburger is wettelijk verblijf voorafgaand aan nationaliteitsaanvraag

Het Hof van Cassatie (HvC) bepaalt in arrest nr. C.20.0024.N van 7 december 2020 dat het wettelijk verblijf voorafgaand aan een nationaliteitsaanvraag voor Unieburgers met elk bewijsmiddel kan aangetoond worden. Unieburgers, en bepaalde familieleden, ontlenen hun verblijfsrecht namelijk rechtstreeks aan het Unierecht. De verdeelde rechtspraak over de bijzondere identiteitskaart en of deze een wettelijk verblijf inhoudt in de zin van artikel 7bis Wetboek Belgische Nationaliteit (WBN), wordt op deze manier beslecht voor wat betreft Unieburgers.

Feiten

De verzoeker is in België geboren en heeft de Britse nationaliteit. Sinds zijn geboorte heeft hij een bijzondere identiteitskaart (ook ‘protocolkaart’ of ‘diplomatieke verblijfskaart’ genoemd), die wordt afgegeven door de Dienst Protocol van de FOD Buitenlandse zaken op basis van het koninklijk besluit (KB) van 30 oktober 1991 betreffende de documenten voor het verblijf in België van bepaalde vreemdelingen. Zijn vader, die ook de Britse nationaliteit heeft, werkt voor Eurocontrol. Op die basis kregen zowel hij als zijn gezinsleden een bijzondere identiteitskaart.

Op 22-jarige leeftijd krijgt verzoeker een E+ kaart als Unieburger en niet veel later legt hij een nationaliteitsverklaring af op basis van art. 12bis, §1, 1° WBN, dit wil zeggen door het bewijs te leveren van hoofdverblijfplaats op grond van een wettelijk verblijf sinds zijn geboorte.

Nadat het parket van Leuven negatief adviseert omdat de bijzondere identiteitskaart geen wettelijk verblijf sinds de geboorte zou aantonen, de rechtbank van eerste aanleg in Leuven vervolgens de nationaliteitsverklaring toestaat en het hof van beroep in Brussel daarop de nationaliteitsverklaring afwijst, komt de vraag voor het HvC.

Wettelijk verblijf voorafgaand aan de nationaliteitsaanvraag

Op basis van art. 12bis, §1, 1° WBN kan je de Belgische nationaliteit verkrijgen als je minstens 18 jaar bent en je sinds je geboorte je hoofdverblijfplaats op grond van een wettelijk verblijf in België gevestigd hebt. Wat het wettelijk verblijf is, wordt bepaald in art. 7bis WBN en is tweeledig:

  • Op het moment van je nationaliteitsverklaring moet je in het bezit zijn van een verblijfsrecht van onbeperkte duur.
  • Gedurende de voorafgaande periode (in geval van art. 12bis, §1, 1° WBN dus sinds je geboorte) moet je toegelaten of gemachtigd zijn om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven of om je er te vestigen overeenkomstig de Verblijfswet of de regularisatiewet. Voor Unieburgers en hun familieleden bedoeld in art. 40bis Verblijfswet (Vw) wordt hieraan toegevoegd dat de periode tussen de indiening van en de beslissing over hun verblijfsaanvraag beschouwd wordt als een wettelijk verblijf in de zin van art. 7bis, §2, eerste lid, 2° WBN.

Art. 7bis WBN bepaalt daarnaast dat een KB de documenten opsomt die in aanmerking komen als bewijs van dit wettelijk verblijf. Art. 4 van het KB van 14 januari 2013 bepaalt welke verblijfsdocumenten in aanmerking genomen moeten worden als bewijs van wettelijk verblijf voorafgaand aan de aanvraag. De bijzondere identiteitskaart voor vreemdelingen wordt niet genoemd.

Beslissing HvC

Het Hof verwijst naar de memorie van toelichting bij art. 7bis, §2, eerste lid, 2° WBN. Daarin staat dat Unieburgers en bepaalde familieleden hun recht op verblijf rechtstreeks aan het Unierecht ontlenen, waardoor dit verblijf een declaratief karakter heeft. Tenminste als de voorwaarden uit Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer van Unieburgers en hun familieleden, vervuld zijn. Dat blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (o.a. HvJ, 14 april 2005, C-157/03, Commissie t. Spanje).

Het Hof bepaalt dat het wettelijk verblijf voorafgaand aan een nationaliteitsaanvraag voor Unieburgers, dat dus rechtstreeks uit het Unierecht voortvloeit, niet enkel aangetoond kan worden door de verblijfsdocumenten die vermeld worden in art. 4 van het KB van 14 januari 2013, maar ook door elk ander bewijsmiddel, bijvoorbeeld de bijzondere identiteitskaart. De lijst van verblijfsdocumenten opgesomd in art. 4 van het KB van 14 januari 2013 is dus niet limitatief voor Unieburgers.

Het HvC vernietigt daarom het arrest van het hof van beroep van Brussel en stuurt de zaak door naar het hof van beroep van Antwerpen.

Verblijfsdocument niet nodig voor Unieburger?

In een vonnis van 14 december 2020 beslist de rechtbank van eerste aanleg van Brussel dat het wettelijk verblijf van een Unieburger sinds de geboorte aangetoond is, ook al is de betrokkene niet in het bezit van een verblijfsdocument. In casu bekwam de Unieburger, die in België geboren werd en volgens DVZ steeds op regelmatige wijze in het land verbleef, pas op 24-jarige leeftijd een verblijfsdocument. Hierop gaf het parket een negatief advies.

De rechter meent dat er wél voldoende bewijs is van wettelijk verblijf sinds de geboorte, aangezien betrokkene geboren is uit een Belgische moeder en een Italiaanse vader (op een moment dat via een Belgische moeder de nationaliteit nog niet werd doorgegeven) en DVZ stelt dat de betrokkene steeds regelmatig in het land was.

Net als in het besproken arrest van het HvC, lijkt de rechter ook hier ervan uit te gaan dat het wettelijk verblijf van Unieburgers en bepaalde van hun familieleden rechtstreeks uit het Unierecht voortvloeit, ongeacht of er al dan niet verblijfsdocumenten voorgelegd worden.

Meer info