HvC: onderzoeksgerechten moeten onwettigheid detentiemaatregel wegens onwettige woonstbetreding onderzoeken
Wanneer bij een beroep tegen een detentiemaatregel door de vreemdeling wordt opgeworpen dat de detentiemaatregel is aangetast door een onwettigheid die een volgende detentiemaatregel onwettig maakt, moet de rechter dat middel onderzoeken. Dat stelt het Hof van Cassatie (HvC) in arrest nr. P.17.0447.F van 10-5-2017. Het HvC laat niet toe dat de onderzoeksgerechten het beroep in dergelijke omstandigheden zonder meer zonder voorwerp verklaren.
Artikelen 21 en 34, §3 van de wet op het politieambt van 5-8-1992 en artikel 74/7 van de Verblijfswet (Vw) laten op zich niet toe dat de politie een huiszoeking verricht in de woonplaats van een vreemdeling. De opdrachten die erin aan de politie worden opgedragen houden geen verband met de gevallen waarin de wet de politie toelaat binnen te dringen in een plaats die niet toegankelijk is voor het publiek. Zo oordeelt het HvC in arrest nr. P.17.0517.F van 17-5-2017.
Eerder bevalen ook al enkele onderzoeksgerechten de vrijlating van een vreemdeling die onwettig was aangehouden bij een onwettige woonstbetreding (bijvoorbeeld KI Brussel van 22-12-2015, raadkamer Gent van 14-11-2016).
Feiten
Een Marokkaanse vrouw kwam op basis van een visum kort verblijf naar België. Na het verstrijken van haar visum verbleef betrokkene gedurende enkele jaren onwettig in het land.
Haar humanitaire regularisatieaanvraag (9bis-aanvraag) werd op 5-1-2017 onontvankelijk verklaard en zij kreeg een bevel om het grondgebied te verlaten met een termijn van dertig dagen (verder BGV 1) betekend.
Tijdens een adrescontrole op 14-3-2017 werd haar betekend:
- een tweede BGV (verder BGV 2),
- een inreisverbod van twee jaar,
- een beslissing tot terugleiding naar de grens en
- een beslissing tot vrijheidsberoving gebaseerd op artikel 7, lid 3 Vw (verder detentiemaatregel 1).
Zij werd ondergebracht in het gesloten centrum van Brugge met het oog op repatriëring.
DVZ probeerde haar op 23-3-2017 te repatriëren maar betrokkene verhinderde dit. Op 23-3-2017 betekende DVZ een beslissing tot heropsluiting gebaseerd op artikel 27, §1 Vw (verder detentiemaatregel 2).
Voorgaande procedures
Tegen BGV 1 stelde zij bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistigen (RvV) een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid in. De RvV wees de vordering op 22-3-2017 af.
Beroepen van de Marokkaanse vrouw tegen detentiemaatregel 1:
- De raadkamer oordeelde dat detentiemaatregel 1 wettig was en verklaarde het beroep ongegrond op 22-3-2017
- De kamer van inbeschuldigingstelling (KI) verklaarde het beroep zonder voorwerp op 5-4-2017: zij werd niet meer vastgehouden op basis van detentiemaatregel 1 maar op basis van detentiemaatregel 2.
- Het Hof van Cassatie (HvC) vernietigde de beschikking van de KI op 10-5-2017 en verwees de zaak opnieuw naar de KI in een andere samenstelling (Cass. P.17.0447.F van 10-5-2017).
Beroepen tegen detentiemaatregel 2:
- De raadkamer verklaarde de detentiemaatregel op 31-3-2017 onwettig omdat er nog een beroep liep tegen een eerdere detentiemaatregel (raadkamer, zie bespreking hieronder).
- De KI verwierp het beroep van DVZ tegen de beschikking van de raadkamer op 18-4-2017 (KI nr. 756/1286 van 18-4-2017, zie bespreking hieronder).
- Het HvC verwierp het cassatieberoep van DVZ tegen de beschikking van de KI op 17-5-2017 (zie bespreking hieronder, Cass. P.17.0517.F van 17-5-2017).
Detentiemaatregel 1: Cass. P.17.0447.F
Het beroep tegen een BGV vergezeld van een detentiemaatregel is in principe zonder voorwerp wanneer die administratieve beslissing werd vervangen door een nieuwe beslissing met een andere juridische basis.
Maar, zegt het HvC verwijzend naar artikel 5.4 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), wanneer wordt opgeworpen dat de eerste detentiemaatregel aangetast is door een onwettigheid die een volgende beslissing onwettig maakt, moet de rechter voor wie dat middel wordt opgeworpen het onderzoeken.
Artikel 5.4 EVRM garandeert aan eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd, het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is.
In deze zaak had de KI volgens het HvC moeten antwoorden op het middel afgeleid uit de opgeworpen onwettigheid van de detentie. De KI mocht het beroep niet zonder meer zonder voorwerp verklaren omdat op 23-3-2017 een nieuwe detentiemaatregel (detentiemaatregel 2) was genomen.
Na vernietiging van de beschikking van de KI op 10 mei 2017 verwees het HvC de zaak voor verdere behandeling naar de KI in een andere samenstelling.
Detentiemaatregel 2
Raadkamer
De raadkamer stelt vast dat de Marokkaanse vrouw geen gevolg heeft gegeven aan het BGV omdat ze de uitspraak in beroep wilde afwachten tegen de beschikking van de raadkamer van 22-3-2017 waarin haar beroep tegen detentiemaatregel 1 ongegrond werd verklaard. Dit beroep is hangend en zou zonder voorwerp verklaard worden als ze gerepatrieerd werd.
Volgens de raadkamer is de beslissing tot heropsluiting onwettig.
De raadkamer verwijst naar het recht op een effectief beroep tegen een detentiemaatregel dat gegarandeerd wordt door het EVRM en de Terugkeerrichtlijn.
Volgens de raadkamer vloeit de onwettigheid van detentiemaatregel 2 voort uit het gegeven dat er nog een beroep hangt bij de KI tegen de ongegrondverklaring door de raadkamer van het beroep tegen detentiemaatregel 1.
De raadkamer beval de onmiddellijke vrijlating van betrokkene.
KI nr. 756/1286
De KI oordeelde dat de woonstbetreding en aanhouding op 14-3-2017 in strijd zijn met artikel 15 GW en artikel 8 EVRM.
- Woonstbetreding is enkel toegelaten mits voorafgaande toestemming van de betrokkene of in de gevallen voorzien in de wet. Woonstbetreding om een onwettig verblijvende vreemdeling aan te houden is niet voorzien in de wet. De politieagenten hadden geen huiszoekingsbevel noch toestemming van de betrokkene. Uit niets bleek dat de woonstbetreding gebeurd was na een voorafgaande betrapping op heterdaad. De identiteitscontrole ging niet vooraf aan de woonstbetreding.
- Die strijdigheid kan enkel hersteld worden door betrokkene in vrijheid te stellen.
Volgens de KI is detentiemaatregel 1 bijgevolg nietig omdat:
- de maatregel werd genomen ten aanzien van een persoon die onrechtmatig van zijn vrijheid was beroofd.
- de nietigheid van de detentiemaatregel ook voor het verleden (ex tunc) werkt.
De KI kan wel degelijk de wettigheid van de ongeldige detentiemaatregel 1 controleren.
- De ongeldigheid van detentiemaatregel 1 heeft tot gevolg dat de maatregel nietig is voor de toekomst, namelijk vanaf de betekening van de nieuwe detentiemaatregel (detentiemaatregel 2).
Detentiemaatregel 1 was onwettig en bijgevolg is detentiemaatregel 2, genomen terwijl de betrokkenen onwettig werd vastgehouden, ook onwettig.
De KI bevestigde de beschikking van de raadkamer.
Cass. P.17.0517 F
De politie mag, buiten de gevallen waarin de wet de politie toelaat om een plaats binnen te dringen die niet publiek toegankelijk is, geen huiszoeking doen in de woonplaats van een vreemdeling om de doelstellingen na te streven van:
- artikelen 21 en 34 van de wet op het politieambt van 5-8-1992
- artikel 74/7 Vw
Volgens artikel 21 zien de politiediensten toe op de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Zij vatten de vreemdelingen die geen houder zijn van de identiteitsstukken of van de documenten vereist door de reglementering op de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en nemen te hunnen opzichte de maatregelen voorgeschreven door de wet of de bevoegde overheid.
Artikel 34, §3 van de wet op het politieambt bepaalt dat, teneinde de openbare veiligheid te handhaven of de naleving te verzekeren van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, de overheden van bestuurlijke politie, binnen de perken van hun bevoegdheden, identiteitscontroles kunnen voorschrijven, uit te voeren door de politiediensten in de omstandigheden die deze overheden bepalen.
Artikel 74/7 Vw bepaalt dat de politiediensten een vreemdeling die geen houder is van de bij wet vereiste identiteitsstukken of documenten kunnen vatten en hem onderwerpen aan een maatregel van bestuurlijke aanhouding, in afwachting van een beslissing van de minister of zijn gemachtigde. De vrijheidsbeneming mag niet langer dan vierentwintig uur duren.
Het HvC verwierp op 17-5-2017 de voorziening in cassatie van DVZ.
Meer info
- Hof van Cassatie, P.17.0447.F van 10 mei 2017
- Hof van Cassatie, P.17.0517.F van 17 mei 2017
- Kamer van Inbeschuldigingstelling van 5 april 2017
- Wet op het politieambt van 5 augustus 1992
- Wet tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize, huiszoeking of aanhouding mag worden verricht van 7 juni 1969
- Verblijfswet van 15 december 1980
- Grondwet
- Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
- Nieuwsbericht van 20-01-2016 : ‘Woonstbetreding en vasthouding zonder (rechterlijke) toestemming is onwettig