HvC verbreekt arrest dat naar Palestijnse nationaliteitswetgeving verwijst

De vraag of Palestina een staat is zorgt voor veel controverse in de rechtspraak. In arrest nr. C.20.0428.N van 26 februari 2021 vernietigt het Hof van Cassatie (HvC) een arrest van het hof van beroep van Gent dat stelt dat de verzoekers Palestijnse onderdanen zijn. Het hof van beroep legde geen nationaliteitswetgeving voor om te staven waarop het zich baseerde, waardoor het HvC de wettigheid van de beslissing niet kan beoordelen.

Algemene context: kunnen Palestijnen erkend worden als staatloze?

Er heerst momenteel grote verdeeldheid in de rechtspraak rond de vraag of Palestina een staat is en of men in het bezit kan zijn van de Palestijnse nationaliteit. In eerdere arresten van 23 januari 2017 en 18 februari 2019 (nrs. C.16.0325.N en C.18.0400.N) verbrak het HvC arresten omwille van een tegenstrijdige motivering:

  • enerzijds stellen dat de voorwaarden van de Conventie van Montevideo bepalen of er sprake is van een staat, en
  • anderzijds stellen dat de erkenning door andere staten doorslaggevend is om te kunnen spreken van een staat.

Dat is tegenstrijdig omdat de erkenning door andere staten geen voorwaarde van de Conventie van Montevideo is.

In een recent vonnis van 5 februari 2021 beslist de rechtbank van eerste aanleg van Luik om Palestijnen te erkennen als staatloze, omdat het de exclusieve bevoegdheid is van de federale overheid om andere staten te erkennen. Aangezien de Belgische federale overheid uitdrukkelijk stelt Palestina (nog) niet als staat te hebben erkend, kan er geen Palestijnse nationaliteit bestaan. De rechtbank neemt daarmee positie in na tegenstrijdige beslissingen van de Duitstalige en Franstalige kamer van het hof van beroep van Luik.

De rechtbank verwijst naar de exclusieve bevoegdheid van de federale overheid om internationale relaties aan te gaan (art. 167 van de Grondwet), waaronder volgens de rechtsleer ook de bevoegdheid valt om andere staten te erkennen.

Maar zelfs als het zou vaststaan dat Palestina een staat is, moet er nog beoordeeld kunnen worden wie onderdaan is van de staat Palestina. Daarvoor is er een nationaliteitswetgeving nodig, in de ruime zin van het woord. Het is over deze kwestie dat het hieronder besproken arrest gaat.

Beslissing HvC

In een arrest van 26 februari 2021 beslist het HvC dat het hof van beroep van Gent zijn beslissing om verzoekers van Palestijnse origine niet te erkennen als staatloze, gebrekkig motiveert. Het hof van beroep van Gent meende dat het:

  • om een nationaliteit te hebben, voldoende is dat een staat een persoon als diens onderdaan beschouwt op grond van het rechtstelsel dat in die staat voorhanden is, “wat in casu het geval is” voor de Palestijnse verzoekers;
  • niet nodig is dat er een gedetailleerde wetgeving bestaat en het de verantwoordelijkheid is van de Palestijnse staat om een nationaliteitswetgeving aan te nemen;
  • niet aan het hof zelf is om aan te tonen dat de verzoekers de Palestijnse nationaliteit bezitten.

Het hof van beroep voegde dan ook geen Palestijnse nationaliteitswetgeving toe waarop het zich baseerde om te stellen dat Palestina de verzoekers als onderdaan beschouwt. Hierdoor is het voor het HvC onmogelijk om de wettigheid van de beslissing te boordelen. Het HvC vernietigt bijgevolg deze beslissing en stuurt de zaak door naar het hof van beroep van Antwerpen.

In de rechtsleer wordt aangenomen dat er tot op heden geen Palestijnse nationaliteitswetgeving is en dat het betwistbaar is welke autoriteit de bevoegdheid zou hebben om dergelijke nationaliteitswetgeving op te stellen (zie o.m. M. QAFISHEH, Palestine: Membership in the United Nations: Legal and Practical Implications, Cambridge Scholars, Newcastle, 2013, 373; L. BANKO, Routledge Handbook of Global Citizenship Studies, Routledge, New York, 2014, 322; A. KHALIL, Palestinian Nationality and Citizenship, CARIM Research 2007/07).

Gevolg

Zolang er geen Palestijnse nationaliteitswetgeving voorgelegd wordt, kan niet bepaald worden wie een Palestijnse onderdaan is.

Deze uitspraak is ook van belang voor een kind dat in België geboren wordt uit ouders van Palestijnse origine. Als vaststaat dat het kind geen nationaliteit heeft, waarbij moet gecontroleerd worden of de ouders geen andere nationaliteit hebben die zij kunnen doorgeven aan hun kind, is het kind automatisch Belg om staatloosheid te vermijden (art. 10 Wetboek van de Belgische nationaliteit (WBN)). Het is de ambtenaar van de Burgerlijke stand (ABS) die art. 10 WBN moet toepassen. Zonder Palestijnse nationaliteitswetgeving kan de ABS niet bepalen of een kind de Palestijnse nationaliteit heeft. Als daarnaast ook aangetoond wordt dat de ouders geen andere nationaliteit hebben die zij kunnen doorgeven aan het kind, is het kind Belg.