Nationaliteitsverklaring: niet nader gepreciseerde geboortedatum van vluchteling is geen gewichtig feit eigen aan de persoon
Om Belg te worden mag er geen gewichtig feit eigen aan de persoon worden verweten aan de nationaliteitsaanvrager. Het Wetboek van de Belgische nationaliteit (WBN) kwalificeert in het artikel 1, §2, eerste lid, 4° een aantal feiten die een gewichtig feit eigen aan de persoon uitmaken. Zo is er sprake van een dergelijk feit als de identiteit van de persoon onmogelijk kan worden gecontroleerd of niet kan worden gewaarborgd.
Het feit dat de geboortedatum van een persoon, in dit geval een erkend vluchteling, niet kan worden gepreciseerd wat betreft de maand en de dag betekent niet per se dat de identiteit van een persoon niet kan worden gecontroleerd. Het is dus geen gewichtig feit eigen aan de persoon dat een persoon verhindert om de Belgische nationaliteit te bekomen. Dat besluit de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk in een beschikking van 6 februari 2020. De rechtbank van eerste aanleg van Brugge komt in een gelijkaardig vonnis van 17 februari 2020 tot dezelfde conlcusie.
Feiten
Verzoeker is een erkend vluchteling uit Afghanistan geboren in het jaar 1981. Zijn exacte geboortedatum is niet gekend en het rijksregister vermeldt 00.00 in plaats van een dag en maand. Hij legt een nationaliteitsverklaring af bij de gemeente met een geboorteattest van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS). Het geboorteattest vermeldt als geboortedatum 1981. Het parket adviseerde negatief. Het oordeelde dat er onduidelijkheid is over de identiteit van verzoeker bij gebrek aan een gekende geboortedatum met een precieze dag en maand. Een identiteit die onmogelijk kan gecontroleerd of gewaarborgd worden, is een gewichtig feit eigen aan de persoon.
Rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk
De rechtbank wijst erop dat het CGVS het statuut van vluchteling heeft toegekend aan verzoeker, ondanks het feit dat hij nooit een geboorteakte uit zijn land van herkomst heeft voorgelegd. Hieruit kan alleen maar afgeleid worden dat het CGVS geen redenen zag om te twijfelen aan de identiteit van de verzoeker en zijn feitenrelaas. Het getuigschrift van het CGVS bewijst dat deze instantie wel degelijk de verzoeker kon identificeren en de identiteit als geloofwaardig weerhield.
Artikel 57/6, 8° van de Verblijfswet geeft aan het CGVS de bevoegdheid om documenten af te leveren aan erkende vluchtelingen en staatlozen. Deze documenten vervangen de officiële bewijsstukken die aan vreemdelingen normaal gezien door hun nationale overheden worden afgegeven. De documenten afgeleverd door het CGVS verdienen dan ook geloofwaardigheid tot bewijs van het tegendeel.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de verzoeker een grondvoorwaarde om een nationaliteitsverklaring te kunnen doen, niet voldoende bewijst. Het gaat om de economische integratie. Omdat uit het dossier blijkt dat de verzoeker wel degelijk werkt, geeft de rechtbank hem de kans om alsnog deze voorwaarde aan te tonen en heropent de debatten. In elk geval kan niet aan verzoeker worden tegengeworpen dat zijn identiteit niet voldoende vaststaat.