RvV: medewerking weigeren aan vrijwillige terugkeer niet gelijk aan onderduiken, automatisch verlenging Dublin-overdrachtstermijn onwettig

Op 29-11-2022 en 23-12-2022 vernietigde de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in arresten 281.100, 282.525 en 282.524 de verlengingen van overdrachtstermijn in het kader van een Dublinprocedure. Medewerking weigeren aan vrijwillige terugkeer mag niet automatisch leiden tot een verlengingsbeslissing. De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) moet aantonen dat een verzoeker om internationale bescherming (VIB) zich doelbewust onttrekt aan de procedure. De DVZ moet aantonen dat de uitvoering van de overdracht materieel onmogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval als een verzoeker zijn laatst gekende woonplaats verlaten heeft en geen nieuw adres laat weten. Een asielzoeker is echter niet verplicht om een Dublin-beslissing vrijwillig uit te voeren bijvoorbeeld wanneer hij hierdoor zijn belang bij een hangende beroepsprocedure zou verliezen.

De DVZ neemt een verlengingsbeslissing voor een gezin met een gekend verblijfsadres

Een Jemenitisch gezin diende op 14 december 2021 een verzoek om internationale bescherming (IB) in. Na het Dublin-onderzoek bleek Spanje de verantwoordelijke lidstaat te zijn. Daarom weigerde de DVZ het verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten op 13 mei 2022. Het gezin diende een beroep in bij de RvV tegen deze beslissing.

Tijdens het ICAM-traject verklaarde het gezin niet te willen meewerken aan een vrijwillige terugkeer naar Spanje. Hierdoor werd het gezin op 25 juli 2022 overgebracht naar een open terugkeerwoning (FITT-woning) in Sint-Gillis-Waas. Vanuit deze woning zou het gezin op 16 augustus gedwongen overgedragen worden naar Spanje. De overdracht kon niet doorgaan omdat er geen ‘uithaling’ uit de FITT-woning plaatsvond. Op 17 augustus verlengde de DVZ de overdrachtstermijn. Op 1 september kon een tweede geplande gedwongen overdracht niet doorgaan, omdat het gezin de FITT-woning had verlaten op 24 augustus. Het gezin gaf een nieuw verblijfsadres op meteen na het verlaten van de FITT-woning. Het gezin ging tegen de twee verlengingsbeslissingen in beroep.

De mogelijkheid om de overdrachtstermijn te verlengen moet restrictief toegepast worden

De RvV herneemt het arrest Jawo van het Hof van Justitie (HvJ). Hierin stelt het Hof dat lidstaten de overdrachtstermijn alleen mogen verlengen als een persoon zich opzettelijk onttrekt aan de autoriteiten. Dit is volgens het HvJ het geval als iemand zijn laatst gekende woonplaats heeft verlaten. Artikel 29(2) van de Dublin-III Verordening geeft lidstaten de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen de overdrachtstermijn te verlengen op basis van dit ‘onderduiken’. De RvV besluit vervolgens dat deze verlengingsbeslissing een uitzondering betreft, en dat dit restrictief moet worden geïnterpreteerd.

Niet meewerken aan vrijwillige terugkeer, mag niet automatisch leiden tot verlengingsbeslissing

De DVZ verlengde de overdrachtstermijn omdat het gezin geen gevolg wilde geven aan de vrijwillige terugkeer. Het gezin verklaarde bijvoorbeeld alles te zullen doen om zich aan het Dublin-akkoord te onttrekken, onder meer omwille van een hangend beroep tegen de Dublin-beslissing. Om die reden beschouwde de DVZ het gezin als ‘ondergedoken’. Een VIB is in die situatie echter niet verplicht om vrijwillig uitvoering te geven aan een Dublin-beslissing. Hij zou bij vrijwillige uitvoering immers zijn belang bij het beroep kunnen verliezen.

Het is rechtmatig voor de DVZ om een vrijwillige terugkeer te willen uitvoeren. Toch betekent dit niet dat een VIB hoe dan ook moet meewerken aan deze vrijwillige terugkeer om te voorkomen dat de DVZ die als ondergedoken beschouwt. De redenering van de DVZ dat het niet meewerken aan de vrijwillige terugkeer automatisch leidt tot een verlengingsbeslissing is niet ernstig volgens de RvV.

Zo blijkt niet uit het Jawo-arrest dat er automatisch sprake is van ‘onderduiken’ als iemand een Dublin-beslissing niet vrijwillig uitvoert. Er is alleen sprake van ‘onderduiken’ als iemand zich opzettelijk onttrekt aan de autoriteiten. Dit wordt vermoed wanneer een verzoeker de laatst gekende woonplaats heeft verlaten. Hier verbleef het gezin echter nog in de FITT-woning op het moment van de verlengingsbeslissing. Daarnaast communiceerde het gezin tijdig het nieuwe verblijfsadres nadat ze de FITT-woning verlieten. Dit betekent dat de DVZ niet in de materiële onmogelijkheid was om het overdrachtsbesluit uit voeren. De RvV is van mening dat het gezin dan ook niet doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten bleef, en dus niet ondergedoken was.

Verwijzing naar artikel 1, §2 Verblijfswet is niet dienstig

In de verweernota in RvV arresten nr. 282525 en nr. 282524 verwijst de DVZ naar artikel 1, §2 Verblijfswet (Vw) ter rechtvaardiging van de vaststelling dat het gezin onderduikt. De RvV verwijst naar arrest nr. 237.903 in verenigde kamers dat duidelijkheid verschaft over het toepassingsgebied van dit artikel. De bepalingen van artikel 1, §2 Vw vormen een verduidelijking van artikel 28(2) van de Dublin-III Verordening. Dit heeft betrekking op de mogelijkheid tot vasthouding met oog op een Dublin-overdracht. Het regelt namelijk de criteria op basis waarvan de lidstaten iemand kunnen vasthouden bij onderduiking. Deze versie van ‘onderduiken’ verschilt significant van de versie beschreven in artikel 29(2) van de Dublin-III Verordening. Bijgevolg is een verwijzing naar artikel 1, §2 Vw niet dienstig in deze context.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen