RvV: ook feitelijke gezinsbeleving als bijzondere omstandigheid bij 9bis-aanvraag kan onder bescherming artikel 8 EVRM vallen
Ook als de afstammingsband niet bewezen is, kunnen ook feitelijke vormen van gezinsbeleving bij een 9bis-aanvraag onder de bescherming van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vallen. Zo redeneerde de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in een arrest van 5 november 2021, nr. 263.382. De Raad verwees onder meer naar het begrip ‘bezit van staat’ in het burgerlijk recht en artikel 331nonies Burgerlijk Wetboek (BW).
De verzoeker diende een aanvraag om machtiging tot verblijf in op grond van artikel 9bis van de Verblijfswet (Vw). Daarin haalde hij aan dat hij vader was van een minderjarig kind. Als bewijs hiervan legde verzoeker foto’s voor van de geboorte, het doopsel, de babyborrel en andere belangrijke gebeurtenissen waarop hij ook aanwezig was. Verder legde hij bewijzen voor van verschillende uitstappen met het kind, de aankondiging zwangerschap, het ziekenhuisbandje van het kind met zijn familienaam, een foto in de krant na de geboorte en bewijzen van een hangende erkenningsprocedure.
De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) verklaarde de aanvraag conform artikel 9bis Vw onontvankelijk omdat verzoeker geen buitengewone omstandigheden zou hebben aangetoond. DVZ oordeelde dat:
- de verzoeker beweerde vader te zijn van een Belgisch kind maar dat de erkenning van het kind (nog) niet kon plaatsvinden, zodat de effectieve verwantschap niet werd aangetoond, en dat
- een tijdelijke scheiding van zijn kind met het oog op het vervullen van een noodzakelijke formaliteit, geen onherstelbare of ernstige schade met zich zou meebrengen die het gezins-en privéleven niet zodanig zou verstoren dat er sprake zou zijn van een schending van artikel 8 EVRM
De verzoeker tekende tegen deze beslissing beroep aan bij de RvV.
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen herinnert aan de algemene regel dat een aanvraag om machtiging tot verblijf moet worden aangevraagd bij de Belgische diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland. Uitzonderlijk kan in België een verblijfsmachtiging worden aangevraagd en dit enkel in buitengewone omstandigheden, nl. omstandigheden die een tijdelijke terugkeer van de vreemdeling naar zijn land van oorsprong onmogelijk of bijzonder moeilijk maken. Vermits hierover geen wettelijke criteria voor gelden, heeft DVZ een ruime appreciatiebevoegdheid om uit te maken of de aangevoerde elementen al dan niet buitengewone omstandigheden zijn in de zin van artikel 9bis Vw.
Het waarborgen van een recht op respect voor het familie- en gezinsleven, veronderstelt volgens de Raad vooreerst het effectief bestaan van een familie- en gezinsleven dat beschermingswaardig is onder artikel 8 EVRM. Artikel 8 EVRM definieert noch het begrip “familie- en gezinsleven” noch het begrip “privéleven”. Daarom verwijst de RvV naar rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Deze stelt dat de beoordeling of er al dan niet sprake is van een familie- of gezinsleven een feitenkwestie is, die afhankelijk is van de aanwezigheid van effectief beleefde nauwe persoonlijke banden (EHRM 12 juli 2001, K. en T./Finland (GK), § 150; EHRM 2 november 2010, Şerife Yiğit/Turkije (GK), § 93). 3.11).Voor de beoordeling van het gezinsleven moet dus een feitelijk onderzoek gebeuren naar de aanwezigheid van effectief beleefde hechte persoonlijke banden. Ook feitelijke vormen van een gezinsleven kunnen in bepaalde gevallen bescherming genieten van artikel 8 van het EVRM.
DVZ had moeten nagaan of er voldoende betekenisvolle elementen waren waaruit het voortdurend karakter van de hechte band tussen verzoeker en het kind bleek. Daarnaast kon het kind ook bezit van staat hebben t.a.v. van verzoeker (art. 331nonies BW). DVZ oordeelde echter louter omwille van het gebrek aan verwantschap dat er geen effectieve banden met het kind werden aangetoond en/of er geen schending was van artikel 8 EVRM. Zo’n handelswijze is volgens de RvV dan ook onzorgvuldig in het licht van artikel 8 EVRM.
Ook de beoordeling of een tijdelijke scheiding tussen vader en kind geen moeilijk te herstellen of ernstig nadeel met zich zou meebrengen, gebeurde volgens de RvV niet zorgvuldig. DVZ hield immers geen rekening met het gezinsleven als buitengewone omstandigheid en de juridische stappen die verzoeker nog onderneemt om de afstammingsband via gerechtelijke wijze te laten vaststellen. De beslissing werd om deze redenen dan ook vernietigd.