RvV: toekenning vluchtelingenstatus omwille van onvoldoende bescherming tegen femicide en gender gerelateerd geweld in Turkije
In arrest nr. 253.776 van 30 april 2021 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een weigeringsbeslissing van het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) van een vrouw uit Turkije. De vrouw heeft een gegronde vrees voor vervolging door haar ex-man en -schoonfamilie, en Turkije slaagt er niet voldoende in om vrouwen te beschermen tegen gender gerelateerd geweld.
Feiten
Een vrouw met de Turkse nationaliteit dient een verzoek om internationale bescherming (IB) in. De vrouw vreest dat ze bij een terugkeer naar Turkije gedood wordt door de familie van haar ex-man, van wie ze scheidde op 13 mei 2019 in België. Voor de scheiding gedroeg haar ex-man zich erg gewelddadig. Daarnaast werden de vrouw en haar familie bedreigd door haar schoonfamilie, wat leidde tot een grote psychologische kwetsbaarheid van de vrouw.
Op 7 oktober 2020 weigerde het CGVS dit verzoek om IB omdat de vrouw geen gegronde vrees voor vervolging heeft zoals voorzien in artikel 48/4 Verblijfswet (Vw). Het CGVS oordeelt dat de vrouw:
- haar verklaringen weinig gedetailleerd zijn;
- niet voldoende kan aantonen dat zij vervolgd zal worden door haar schoonfamilie in Turkije;
- in Turkije bescherming kan zoeken bij de bevoegde instanties en bij haar familie.
Beoordeling RvV
De RvV oordeelt dat de motivatie van de bestreden beslissing onvoldoende is. Daarnaast is de RvV van mening dat het CGVS niet voldoende rekening heeft gehouden met het specifieke profiel en de kwetsbaarheid van de vrouw.
Gezien de kwetsbare situatie op zowel persoonlijk, materieel als medisch vlak waarin de vrouw zich in België bevindt, een situatie die het CGVS niet ontkent, is de RvV van mening dat de verklaringen van de vrouw logischerwijs niet erg gedetailleerd zijn. Door deze kwetsbaarheid moet aan de vrouw het voordeel van de twijfel gegeven worden. De RvV acht dat het risico op vervolging door haar schoonfamilie dan ook reëel is.
Verder herneemt de RvV artikel 48/7 Vw: “Het feit dat een asielzoeker in het verleden reeds werd vervolgd, of reeds ernstige schade heeft ondergaan, of reeds rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of met dergelijke schade, is een duidelijke aanwijzing dat de vrees voor vervolging gegrond is en het risico op ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.”
De vrouw heeft aangegeven dat zij vervolging vreest door een persoon, in casu haar ex-man. Als bewijs hiervan haalt zij eerdere bedreigingen en mishandelingen uit het verleden aan. In deze zaak is het dan ook belangrijk om na te gaan of de Turkse overheid in staat is om de vrouw bescherming te bieden in de zin van artikel 48/5, §2 Vw. De RvV stelt vast dat, op basis van de objectieve informatie die de vrouw voorlegt, de maatregelen die Turkije neemt ten aanzien van gender gerelateerd geweld en femicide ontoereikend zijn. Bovendien moet er in het bijzonder rekening gehouden worden met het kwetsbare profiel van de vrouw bij een eventuele terugkeer naar Turkije: gescheiden, laaggeschoold, afkomstig uit een landelijk gebied en slachtoffer van huiselijk geweld.
Rekening houdend met bovenstaande vaststellingen, besluit de RvV dat:
- de vrouw voldoende heeft aangetoond dat zij reeds bedreigd en vervolgd werd;
- het CGVS niet voldoende heeft aangetoond dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat deze bedreigingen en vervolgingen zich niet opnieuw zullen voordoen bij een terugkeer naar Turkije;
- de beschikbare bronnen duidelijk aantonen dat Turkije er niet in slaagt voldoende bescherming te bieden aan vrouwen die slachtoffer zijn van gender gerelateerd geweld.
De vrouw heeft bijgevolg voldoende aangetoond dat zij haar land van herkomst is ontvlucht omwille van een gegronde vrees voor vervolging in de zin van artikel 1, A, §2 van de Conventie van Genève. De RvV hervormt de beslissing en kent de vluchtelingenstatus toe.