Samenvatting
De voorliggende gegevens en hun onderzoek door de rechtbank leiden tot het besluit dat eisers een rechtmatige vrees hadden om - zonder bijkomende garanties voor hun minderjarige kinderen, zoals hoger uiteengezet - enige verklaring te ondertekenen. Opvang in een terugkeercentrum kan strijdig zijn met het recht op opvang in een federaal opvangcentrum. Verweerder heeft deze vrees tot op heden slechts gedeeltelijk weggenomen. Dit risico van een gedwongen terugkeer kan strijdig zijn met de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag, dat nochtans aan de basis lag van de invoering van art. 57, § 2, 2°, tweede lid OCMW-wet en het KB van 24 juni 2004. Het recht op materiële hulp aan minderjarigen die illegaal verblijven, moet gewaarborgd worden zolang het voor de minderjarigen nodig is en verdraagt geen voorwaarden, andere dan deze die in casu reeds vervuld zijn. De minderjarige kinderen van eisers hebben recht op onvoorwaardelijke materiële hulp, dus zonder ondertekening van enige overeenkomst of verklaring door hun ouders.Door de materiële hulp deels voorwaardelijk en minstens in onduidelijke voorwaarden te verlenen heeft verweerder het recht van eisers en hun minderjarige kinderen ernstig bedreigd. Voor de toekomst is er op vandaag geen reden meer om een nieuw aanbod van verweerder te weigeren. Het oude aanbod van 24 mei 2013 is intussen immers achterhaald (en niet meer herhaald) aangezien die plaatsen intussen ingenomen zijn. Verweerder moet nieuwe plaatsen toewijzen (in de door de rechtbank bepaalde voorwaarden, zie verder) en eisers moeten daarop ingaan, zo niet verliezen zij het nagestreefde recht op opvang. Rijzen er nieuwe problemen tijdens de opvang, dan kunnen eisers zich steeds – desnoods in kortgeding – bij de arbeidsrechtbank aanmelden. Evenwel moet de toewijzing en de opvang ontdaan worden van aspecten die strijdig zijn met de wettelijke bepalingen:
- de termijn van 30 dagen;
- de verplichte of gesanctioneerde ondertekening van welk danig document dat een terugkeer als gevolg heeft;
- de overbrenging van de minderjarige kinderen naar een gesloten centrum; art. 48 van het kb van 2 augustus 2002 wordt overruled door art. 3 EVRM.
Vernietigt de bestreden beslissing;
Geeft akte aan verweerder van zijn verbintenis jegens eisers “dat de toekenning van een opvangplaats geheel niet afhankelijk wordt gesteld van de ondertekening van enig document”;
Zegt voor recht dat verweerder binnen de vijf werkdagen na de betekening van het vonnis aan eisers en hun minderjarige kinderen A, B en C materiële hulp moet verschaffen in een federaal opvangcentrum,
- zonder beperking tot 30 dagen,
- onvoorwaardelijk en dus zonder voorwaarden zoals de ondertekening van een verklaring of een overeenkomst die betrekking hebben op vrijwillige terugkeer of gedwongen terugkeer,
- met verbod hen een stuk zoals stuk 14 “Einde van uw recht op materiële hulp op grond van artikel 60 van de wet van 12 januari 2007 en het koninklijk besluit van 24 juni 2004” voor te leggen en over te maken, en
- met verbod hen onder te brengen of te laten onderbrengen in een gesloten centrum van de FOD Binnenlandse Zaken, dit alles onder verbeurte van een dwangsom van 250 euro per dag vertraging, per bijkomende voorwaarde, en per dag overtreding van het verbod, met een globaal maximum van 25.000 euro.