Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 14344/13 - 6-09-2016

Samenvatting

In een arrest van 6 september 2016 veroordeelt het EHRM Turkije voor een schending van artikel 3, 5 en 13 van het EVRM. Het EHRM keert in deze zaak de bewijslast omtrent de onmenselijke behandeling in de detentiecentra om naar de regering, onder meer omdat verzoeker geen toegang kreeg tot een advocaat, die cruciaal is om bewijzen te kunnen verzamelen. Het EHRM kent de verzoeker een schadevergoeding van 10.000 euro toe.  
 
Feiten: detentie van asielzoeker in 2012 in Istanbul
 
De heer Alimov en zijn gezin vluchtten in 2010 uit Oezbekistan en vestigden zich in Turkije. Terwijl zijn vrouw over een verblijfstitel beschikte, verbleef de verzoeker in onwettig verblijf omdat hij de dossierkosten niet kon betalen. In 2011 kreeg hij een boete en een inreisverbod van 5 jaar bij de Turkse doorlaatpost op weg naar Ukraine waar zijn vrouw moest verzorgd worden. Toen meneer Alimov in 2012 Turkije terug wou binnenkomen, werd hij in het gesloten centrum van de luchthaven Sabiha Gökçen van Istanbul opgesloten met het oog op een terugdrijving naar Ukraine. Hij heeft dan asiel aangevraagd. In afwachting van zijn beroep tegen de weigering van zijn asielaanvraag werd hij overgebracht naar het gesloten centrum van Kumkapı.
In augustus 2012 werd hij vrijgelaten met een tijdelijke verblijfstitel, geldig in afwachting van een beslissing over zijn asielverzoek.       
 
Voor het EHRM betwist de verzoeker:

de wettigheid van zijn opsluiting;
zijn recht op informatie en een spoedig beroep en compensatie tegen de detentie (art. 5 § 1,2, 4 en 5 EVRM)
de detentieomstandigheden (vernederende behandeling, artikel 3 EVRM)
en het gebrek aan daadwerkelijk rechtsmiddel i.v.m. die detentieomstandigheden (art. 13 juncto 3 EVRM).

 
Het EHRM geeft de heer Alimov op alle vlakken gelijk. 
 
Illegale detentie : schending van artikel 5§1, 2, 4 en 5 EVRM
 
Eerst stelt het EHRM een schending van artikel 5§1 vast door het gebrek aan een duidelijke wettelijke basis in het Turkse recht voor de opsluiting van vreemdelingen met het oog op verwijdering.
 
Ten tweede, merkt het EHRM dat de verzoeker pas twee weken na zijn aanhouding een document met de redenen van zijn vrijheidsberoving kreeg, wat veel te laat is. Bovendien werd hij niet geïnformeerd over de redenen van de verlenging van zijn opsluiting na zijn overdracht naar het ander gesloten centrum van Kumkapi. Op basis van die twee tekortkomingen beslist het EHRM dat artikel 5§2 is geschonden. 
 
Door het gebrek aan spoedige en duidelijke informatie over de redenen van de detentie wordt het recht op rechtsmiddel (artikel 5§4) en op compensatie (artikel 5§5) tegen de detentie een lege doos. De vaststelling van een schending van het recht op informatie (artikel 5§2), zoals in casu, volstaat dus om te besluiten dat die beide rechten ook geschonden zijn, volgens het EHRM.
 
Overbevolking en geen toegang tot frisse lucht: schending van artikel 3 EVRM
 
Door het gebrek aan voldoende woonruimte in beide gesloten centra gedurende 104 dagen (gemiddeld 1,33 vierkante meter per gedetineerde in de luchthaven) en de onmogelijkheid om toegang tot frisse lucht te krijgen gedurende die lange periode beschouwt het EHRM de detentieomstandigheden van verzoeker als een vernederende behandeling. Het EHRM houdt rekening met de duur van de onwettige opsluiting, en de angst van de verzoeker die niet kon weten wanneer zijn vrijheidsberoving zou aflopen. Artikel 3 EVRM is dus geschonden.
 
Het EHRM trekt die conclusies ook al heeft de verzoeker de feiten i.v.m. de slechte detentieomstandigheden niet volledig bewezen. Terwijl de bewijslast in principe op de verzoeker rust, is het soms uiterst moeilijk dat een gedetineerde bewijsmateriaal van zijn eigen detentieomstandigheden verzamelt. Het EHRM kan dus beslissen om de bewijslast naar de regering om te keren, als de autoriteiten toegang hebben tot informatie die de beweringen van de verzoeker al dan niet kunnen bevestigen. Als de regering geen overtuigende informatie voorlegt i.v.m. de grieven van de verzoeker, kan het EHRM conclusies trekken (zie rechtspraak geciteerd in § 74 van het arrest). Dit gebeurde in casu: het EHRM keert de bewijslast om naar de regering, ook omdat de verzoeker geen toegang tot een advocaat kon krijgen, wat van groot belang kan is om bewijzen over de detentieomstandigheden te verzamelen. De regering betwiste de bewering van de verzoeker over de woonruimte in de luchthaven (20 vierkante meter, wat met 1,33 vierkante meter per persoon zou overeenkomen), maar heeft zich beperkt tot algemene informatie te geven over de totale oppervlakte van het centrum (53 vierkante meter volgens de regering), zonder details over de specifieke omstandigheden (zijn de douches en toiletten ook inbegrepen in die totale oppervlakte? Zijn er aparte ruimte voor vrouwen en mannen?) en over de effectieve bezetting van het centrum (de regering had een lijst van de opgesloten passagiers kunnen voorleggen, wat ontbreekt in het dossier). Het EHRM stelt vast dat de informatie van de verzoeker overeen komt met wat het CPT en andere organisaties in hun bezoekersverslagen hebben gepubliceerd. In die omstandigheden beschouwt het EHRM de beweringen van de verzoeker als geloofwaardig. 
 
Geen daadwerkelijk rechtsmiddel: schending van artikel 13 iuncto 3 EVRM
 
Dhr. Alimov heeft zijn slechte detentieomstandigheden nooit voor een Turkse administratieve autoriteit of rechtbank kunnen betwisten. Hij heeft een beroep bij het EHRM ingediend binnen de termijn van 6 maanden na zijn vrijlating. Volgens de Turkse regering heeft de verzoeker de interne rechtsmiddelen niet uitgeput en zou zijn verzoekschrift voor het EHRM onontvankelijk zijn. Het EHRM volgt de Turkse regering niet en stelt vast dat de Turkse regering geen enkel voorbeeld geeft van interne beroepsmiddelen die tot de verbetering van de detentieomstandigheden of de vergoeding na illegale detentie zouden kunnen geleid hebben. Bovendien had de verzoeker geen enkele toegang tot juridische bijstand toen hij op de luchthaven werd aangehouden en opgesloten. Hij kon dus sowieso de beschikbare beroepen niet uitputten. Het EHRM bevestigt zijn rechtspraak i.v.m. administratieve detentie in Turkije waaruit blijkt dat er geen daadwerkelijk rechtsmiddel ter beschikking was. Artikel 13 juncto 3 EVRM is dus geschonden.