Samenvatting
Het EHRM veroordeelt Italië unaniem voor een schending van artikel 3 EVRM omdat het een niet-begeleide minderjarige asielzoeker met bijzondere noden gedurende bijna acht maanden in een opvangcentrum voor volwassenen heeft ondergebracht. Het Hof kent verzoekster 6.000 euro morele schadevergoeding toe.Feiten: opvang in onaangepaste structuur
Verzoekster, met de Ghanese nationaliteit en geboren in 1999, komt in oktober 2016 per boot aan in Zuid-Italië. In februari 2017 reist ze door naar Noord-Italië waar ze wordt opgevangen in het opvangcentrum voor volwassenen (Osvaldo Cappelletti in Como). Ze verblijft daar gedurende bijna acht maanden. In haar aanvraag voor internationale bescherming, die in december 2017 wordt toegekend, geeft ze aan dat ze slachtoffer is geweest van seksueel misbruik, zowel in Ghana als onderweg in Libië.
Op 28 september 2017 diende de verzoekster een verzoek in bij het EHRM op grond van artikel 39 van het Reglement voor het EHRM (interim maatregel). Hierin verzocht zij om te worden overgebracht naar faciliteiten waar passende opvangvoorzieningen voor haar als niet-begeleide minderjarige konden worden gewaarborgd. De volgende dag besloot Italië daarop in te gaan en op 2 oktober 2017 deelde de regering het EHRM mee dat er een beslissing was genomen om verzoekster over te brengen naar een voor minderjarigen geschikte faciliteit.
Verzoekster klaagde krachtens artikel 3 EVRM over de materiële omstandigheden van haar verblijf in het Como-centrum. Voorts stelde zij dat het gebrek aan privacy en de scheiding van volwassenen, met de daaruit voortvloeiende veiligheidsproblemen, niet waren aangepast aan haar kwetsbare situatie als niet-begeleide minderjarige die het slachtoffer was van seksueel geweld.
Schending artikel 3 EVRM: voortgezette opvang van een minderjarige met bijzondere noden in een centrum voor volwassenen
Het EHRM merkt om te beginnen op dat, in het licht van de door de regering verstrekte informatie en van het verslag van het controlebezoek van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Raad van Europa voor migratie en vluchtelingen aan Italië, de klacht inzake de materiële omstandigheden van de huisvesting in het centrum Osvaldo Cappelletti, zijnde overbevolking, slechte hygiëne en gebrek aan diensten, ongegrond is. Het EHRM verklaart dit deel van het verzoek niet-ontvankelijk wegens kennelijke ongegrondheid.
Het EHRM onderzoekt echter de klacht op grond van artikel 3 EVRM over haar verblijf in een opvangcentrum voor volwassenen terwijl ze in een kwetsbare situatie verkeerde, als niet-begeleide minderjarige en vermeend slachtoffer van seksueel geweld.
De beginselen die van toepassing zijn op minderjarige migranten en hun bijzondere kwetsbaarheid worden onder andere herhaald in Mubilanzila Mayeka en Kaniki Mitunga tegen België (nr. 13178/03, § 55, ECHR 2006-XI), Tarakhel tegen Zwitserland ([GC], nr. 29217/12, § 99, ECHR 2014) en Darboe en Camara (§ 173). Het EHRM verwijst ook naar de beginselen voor het bepalen van het minimumniveau van de ernst voor mishandeling om binnen de werkingssfeer van artikel 3 EVRM te vallen, namelijk met verwijzing naar de omstandigheden van het geval, zoals de duur van de behandeling, de fysieke of mentale impact ervan en, in sommige gevallen, het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van het slachtoffer (zie bijvoorbeeld: Bouyid v. België [GC], nr. 23380/09, § 86, EHRM 2015; Muršić tegen Kroatië [GC], nr. 7334/13, § 97, 20 oktober 2016; Tarakhel, reeds aangehaald, § 119; en Khlaifia e.a. tegen Italië [GC], nr. 16483/12, § 160, 15 december 2016).
Het EHRM herinnerd er ook aan dat de autoriteiten bijzondere waakzaamheid aan de dag moeten leggen bij de omgang met kwetsbare personen en hun meer bescherming moeten bieden, aangezien hun vermogen of wil om een klacht in te dienen vaak aangetast zal zijn (zie A.I. tegen Italië, nr. 70896/17, § 102, 1 april 2021 met verdere verwijzingen).
Het EHRM merkt op dat verzoekster kort na haar aankomst in het Osvaldo Cappelletti-centrum heeft verklaard slachtoffer te zijn van seksueel misbruik, zowel in Ghana als in Libië. Vervolgens heeft zij haar beweringen herhaald in haar verklaringen van 31 mei 2017 tegenover een psycholoog en een bemiddelaar. Het was de autoriteiten dus bekend dat zij bijzonder kwetsbaar was. Bovendien was het hoofdbureau van politie uiterlijk op 29 juni 2017 in het kader van verzoeksters asielaanvraag op de hoogte gesteld van haar verklaringen dienaangaande.
Ondanks meerdere verzoeken tot overplaatsing naar een gepast centrum en aanstelling van een voogd, bleef de situatie van verzoekster ongewijzigd tot eind september 2017. Het EHRM besloot om een voorlopige maatregel toe te passen, waarbij het de regering erop wees dat zij moest worden overgebracht naar faciliteiten waar passende omstandigheden voor haar als niet-begeleide minderjarige konden worden gewaarborgd. Verzoekster verbleef dus geruime tijd in een centrum voor volwassenen, waardoor zij niet de huisvesting en bijstand genoot die haar kwetsbare situatie vereiste. De twee voogden die voor verzoekster werden aangesteld tijdens haar verblijf in het Osvaldo Cappelletti-centrum (de eerste kort na haar aankomst in het centrum in februari 2017 en de tweede op 6 juli 2017), bleken niet te reageren op verzoeksters situatie en behoeften. Het EHRM merkt bovendien op dat de psychologische gevolgen van verzoeksters traumatische ervaring duidelijk worden vermeld in het rapport van 4 oktober 2017 van de psychologische hulporganisatie die werkzaam was in het centrum waar ze was ondergebracht.
In het licht van het voorgaande is het EHRM van oordeel dat de behandeling van verzoekster het minimale niveau van ernst heeft bereikt om binnen de werkingssfeer van artikel 3 EVRM te vallen. Het EHRM concludeert vervolgens dat het voortgezette verblijf van verzoekster in het Osvaldo Cappelletti-centrum, dat klaarblijkelijk niet was uitgerust om verzoekster passende psychologische bijstand te verlenen, in combinatie met het langdurige stilzitten van de nationale autoriteiten omtrent haar situatie en behoeften als bijzonder kwetsbare minderjarige, neer komt op een schending van haar recht om niet te worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling, zoals beschermd door artikel 3 EVRM.