Samenvatting
De zaak Naas en Sea-Watch eV t. Frontex betrof de weigering van een verzoek om toegang tot documenten van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (hierna: “Frontex”) met betrekking tot een luchtoperatie op het centrale Middellandse Zeegebied. Sea-Watch eV, een Duitse ngo, en Marie Naass, advocacy coordinator binnen Sea-Watch, hadden een verzoek om toegang tot documenten in verband met deze luchtoperatie ingediend overeenkomstig artikel 6, lid 1, van verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van verordening (EU) nr. 1052/2013 en verordening (EU) 2016/1624 (hierna: “verordening 2019/1896”). Dit verzoek werd ingediend om te verifiëren of Frontex en de autoriteiten van bepaalde lidstaten tijdens deze operatie het beginsel van non-refoulement hadden gerespecteerd.Volgens Frontex vielen deze documenten echter onder de verschillende uitzonderingen op het recht op toegang tot documenten zoals vastgelegd in artikel 4 van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (hierna: “verordening 1049/2001). Frontex wees in het bijzonder op de uitzondering gericht op de bescherming van de openbare veiligheid. Verder werd ook de gedeeltelijke toegang tot andere documenten geweigerd, omdat de hoeveelheid te bewerken informatie niet in verhouding zou staan tot de resterende informatie die openbaar zou kunnen worden gemaakt, wat het beginsel van behoorlijk bestuur zou ondermijnen. Sea-Watch en Naass voerden echter aan dat de toepassing van de uitzonderingen van artikel 4, lid 1, sub a, eerste streepje van verordening nr. 1049/2001 niet goed gemotiveerd was en dat artikel 4, lid 6, met betrekking tot de gedeeltelijke toegang tot de gevraagde documenten was geschonden. Ze dienden bijgevolg op grond van artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een verzoek tot nietigverklaring in van het besluit van Frontex om de toegang tot de documenten te weigeren.
Met betrekking tot de uitzondering ingeroepen door Frontex, oordeelt het Gerecht dat de motivering van Frontex onvoldoende is. Het Gerecht stelt vast dat Frontex in zijn besluit geen melding heeft gemaakt van het bestaan van verschillende foto’s waarop het verzoek tot toegang betrekking had. Als gevolg van dit verzuim is aan verzoekers geen rechtvaardiging voor de weigering van toegang tot deze foto's meegedeeld. Bijgevolg concludeert het Gerecht dat de bestreden beschikking geen enkele motivering bevatte op grond waarvan kon worden begrepen hoe de volledige toegang tot de genoemde foto's concreet en daadwerkelijk een belang kon ondermijnen dat wordt beschermd door een uitzondering als bedoeld in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001. Het Gerecht oordeelt om die reden dat het bestreden besluit gedeeltelijk nietig moet worden verklaard, aangezien daarbij de toegang werd geweigerd tot "alle foto's en video's met betrekking tot de luchtoperatie in het centrale deel van de Middellandse Zee op 20 juli 2021".
Het Gerecht verklaart echter het tweede middel van de verzoekers ongegrond. Het Gerecht volgt het argument van Frontex dat de gedeeltelijke openbaarmaking van de gevraagde documenten een onevenredige administratieve last zou vormen. Het Gerecht oordeelt dat Frontex bij de afweging tussen het algemeen belang van behoorlijk bestuur en het algemeen belang van toegang tot documenten geen rekening hoefde te houden met het nut van de gevraagde documenten voor de verzoekers.