Samenvatting
Artikel 18, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2018 luidt:“Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 16, 17 en 19, wordt de toelating tot arbeid van bepaalde duur alleen uitgereikt aan de in België gevestigde werkgever als het niet mogelijk is binnen een redelijke termijn onder de werknemers op de arbeidsmarkt een werknemer te vinden die, al of niet door een nog te volgen beroepsopleiding of individuele beroepsopleiding, geschikt is om de arbeidsplaats in kwestie op een bevredigende wijze en binnen een billijke termijn te bekleden.
Op straffe van onontvankelijkheid wordt de aanvraag op grond van het eerste lid gestaafd door bijzondere economische of sociale reden.”
Uit deze bepaling blijkt dat, voor zover het niet gaat om een specifieke categorie van werknemers, vermeld in artikel 17 van het voornoemde besluit, of om een knelpuntberoep in de zin van artikel 18, § 2, van hetzelfde besluit, een toelating tot arbeid van bepaalde duur enkel kan worden uitgereikt indien wordt bewezen dat het niet mogelijk is binnen een redelijke termijn onder de werknemers op de arbeidsmarkt een werknemer te vinden die, al of niet door een nog te volgen beroepsopleiding of individuele beroepsopleiding, geschikt is om de arbeidsplaats in kwestie op een bevredigende wijze en binnen een billijke termijn te bekleden. De bewijslast ligt bij de aanvrager, die immers de aanvraag dient te staven door bijzondere economische of sociale redenen.
In het meergenoemde artikel 18 of elders in het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2018 zijn geen criteria opgenomen wat het bewijs van de vereiste bijzondere economische of sociale redenen betreft. Derhalve beschikt de verwerende partij voor haar beoordeling van de aangevoerde elementen over een ruime discretionaire bevoegdheid.
Te dezen heeft de verwerende partij zich in de motivering van de bestreden beslissing beperkt tot de vaststelling dat niet alle vereiste elementen aanwezig zijn in het dossier en toegelicht dat de werkgever een vacature moet hebben gepubliceerd bij de VDAB, dat deze vacature in overleg en samenwerking met de VDAB gepubliceerd moet zijn, waarbij de VDAB ze geëvalueerd en goedgekeurd moet hebben, dat een op eigen initiatief en eigen verantwoordelijkheid door de werkgever gepubliceerde vacature dus niet volstaat en dat de vacature zes weken voorafgaand aan de aanvraag tot toelating tot arbeid gepubliceerd moet zijn en nog steeds openstaand moet zijn op het ogenblik van de aanvraag.
Door het op algemene wijze opleggen van dergelijke bijkomende en bindende vereisten, zonder enige concrete beoordeling van de door de aanvrager aangevoerde elementen, heeft de verwerende partij voorwaarden toegevoegd aan artikel 18, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2018 en aldus deze bepaling geschonden. Hieraan wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat de verwerende partij deze voorwaarden heeft opgenomen in een toelichting op haar website.
Het verweer dat in de tekst van het voornoemde artikel wordt verwezen naar “een nog te volgen beroepsopleiding of individuele beroepsopleiding” en dat de VDAB hiervoor de meest aangewezen instantie is, doet evenmin afbreuk aan het voorgaande. De verwerende partij ziet over het hoofd dat in die tekst sprake is van het “al of niet” volgen van een beroepsopleiding, zodat deze hypothese zelfs niet noodzakelijk aan de orde is.