Samenvatting
De verzoekster kan zich niet beroepen op artikel 59.3 van het Verdrag van Istanbul, aangezien de wet van 1 maart 2016 houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, gedaan te Istanbul op 11 mei 2011, waarbij het Verdrag van Istanbul door België werd goedgekeurd, pas op 9 juni 2016 in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt en het voor België pas op 1 juli 2016, en dus na het nemen van de bestreden beslissing, in werking is getreden.(…)
Voorts wordt er op gewezen dat uit de Slachtofferrichtlijn niet blijkt dat de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris de verzoekster op het grondgebied dient te gedogen omwille van het feit dat zij beweert het slachtoffer te zijn van intra-familiaal geweld en een klacht wenst in te dienen. Ook de wil van de verzoekster om deel te nemen aan een strafprocedure tegen haar echtgenoot schept geen rechten met betrekking tot de verblijfsstatus van het slachtoffer (zie overweging 10 van de richtlijn).
Aldus wordt een schending van de artikelen 1 en 47 van het Handvest en van de artikelen 1, 4, 7, 10 en 18 van de Slachtofferrichtlijn, daargelaten de vraag of laatstgenoemde richtlijn directe werking heeft in de Belgische rechtsorde, en van het hoorrecht niet aangetoond.