Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 173.581 - 25-08-2016

Samenvatting

In zijn beslissing stelt de gemachtigde van de staatssecretaris laconiek het volgende: “We hebben kennis van het feit dat de Oostenrijkse asielinstanties het onderzoek van aanvragen, ingediend na 12.06.2015, tijdelijk schorsen ("Austria : Bundesasylamt suspends processing of new asylum applications", Asylum Information Database, 15.06.2015, http//www.asylumineurope.org/news/15.06.2015). We merken op dat de betrokkene op 19.06.2015 asiel vroeg in Oostenrijk, dus na het ingaan van de tijdelijke schorsing. Hieromtrent merken we op dat deze schorsing van tijdelijke aard is en geenszins betekend dat zijn asielaanvraag niet opeen gedegen wijze door de Oostenrijkse asielinstanties zal behandeld worden.”
 
De Raad dient in de mate van het mogelijke een onafhankelijk en rigoureus onderzoek te voeren van elke grief waaruit blijkt dat er redenen zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat op een behandeling die strijdig is met het artikel 3 van het EVRM (EHRM 21 januari 2011, M.S.S./België en Griekenland, § § 293 en 387). Verzoeker verwijst in zijn middel naar het rapport van ‘Amnesty International’ van augustus 2015 dat ook door de verwerende partij in haar beslissing wordt vermeld ("Quo vadis Austria ? Die Situation in Traiskirchen darf nicht die Zukunft der Flüchtlingsbetreuung in Österreich werden", 14.08.2015). Zowel uit dit rapport als uit het AIDA-rapport “Navigating the Maze: structural barriers to accessing protection in Austria” van december 2015, dat verzoeker als bijlage bij zijn verzoekschrift voegt (Verzoekschrift, bijlage 7), blijkt dat Oostenrijk in 2015 geconfronteerd werd met een substantieel verhoogd aantal asielaanvragen en tevens met een stijging van het aantal inkomende Dublin-overnameverzoeken. De Raad merkt op dat, indien deze cijfergegevens worden gecombineerd met de schorsing van de behandeling van asielaanvragen die sedert 12 juni 2015 werd afgekondigd, er ernstige vragen rijzen of er in Oostenrijk thans garanties bestaan inzake opvang en bijstand aan asielzoekers in het algemeen en aan Dublin-terugkeerders in het bijzonder.
 
(…)
 
De verwerende partij doet de grieven van verzoeker af als louter hypothetisch omdat uit zijn verklaringen niet blijkt dat hij problemen had gekend in Oostenrijk. Tevens wordt erop gewezen dat verzoeker niet zal worden ondergebracht in het beruchte “Flüchtlingslager Traiskirchen”. In haar verzoek tot voortzetting verduidelijkt de verwerende partij aan de hand van informatie van de website ‘asylumineurope’ dat ingevolge de schorsing van de behandeling van asielaanvragen in Oostenrijk prioriteit zal worden gegeven aan Dublindossiers. De Raad stelt echter vast dat deze overwegingen niet in de bestreden beslissing werden weergegeven. Tevens blijkt niet dat de gemachtigde van de staatssecretaris ingevolge het schorsingsarrest van 5 oktober 2015 (RvV 5 oktober 2015, nr. X) inspanningen heeft gedaan om bijkomende informatie in te winnen omtrent de gevolgen van het moratorium op de behandeling van asielaanvragen in Oostenrijk van 12 juni 2015 op de opvangomstandigheden en de (rechts-)bijstand aan asielzoekers, en specifiek aan Dublin-terugkeerders in Oostenrijk. Uit het in het verzoek tot voortzetting geciteerde bericht blijkt trouwens dat er gevreesd wordt voor de impact van het moratorium op de opvangomstandigheden van asielzoekers.
 
De bestreden beslissing geeft geen blijk van een deugdelijk onderzoek van de feiten in het licht van artikel 3 van het EVRM. Er is sprake van een schending van de zorgvuldigheidsplicht.
 
Het enig middel is in de aangegeven mate gegrond en geeft aanleiding tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing. Aangezien een bespreking van de overige middelonderdelen niet tot een ruimere nietigverklaring kunnen leiden, dienen deze thans niet verder te worden onderzocht.