Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 271.004 - 7-04-2022

Samenvatting

Het staat niet ter discussie dat verzoeksters Hongaarse verblijfskaart geldig is tot 6 juni 2024. Verzoekster kan worden gevolgd waar ze stelt dat de Hongaarse verblijfskaart wel degelijk het karakter heeft van een identiteitsdocument en het bewijs levert van haar identiteit. Het document, dat zich bevindt in het administratief dossier, vermeldt immers haar naam en voornaam, haar nationaliteit, haar geboortedatum en -plaats alsook haargeslacht. Het is voorzien van een pasfoto, een kaartnummer, de datum en plaats van uitgifte en de vervaldatum van de kaart en vermeldt ook de overheidsdienst die de kaart heeft afgeleverd.
Verweerder valt er in eerste instantie over dat het geen identiteitsbewijs is dat uitgaat van verzoeksters landv an herkomst. Artikel 40 ter, § 2, 2° van de Vreemdelingenwet vereist echter niet dat het geldig identiteitsdocument moet uitgaan van het land van herkomst. Net zoals verzoekster ziet de Raad ook niet in waarom verweerder dit vereist, aangezien verzoekster een internationale beschermingsstatus geniet in Hongarije. Verzoekster geniet dan wel niet de vluchtelingenstatus in Hongarije, zoals ze ten onrechte aangeeft in haarverzoekschrift, wel heeft ze aldaar de subsidiaire beschermingsstatus verkregen, wat verweerder ook bevestigt in zijn nota. Het is dan ook kennelijk onredelijk om een identiteitsbewijs te vereisen dat werd uitgereikt door het land van herkomst van verzoekster.
In tweede instantie valt verweerder erover dat de Hongaarse verblijfskaart niet is vergezeld van een geldig reisdocument. Artikel 40ter, § 2, 2° van de Vreemdelingenwet vereist echter niet dat het geldig identiteitsdocument vergezeld moet gaan van een geldig paspoort. Verzoekster kan dan ook gevolgd worden in haar betoog dat het niet ter zake doet dat haar paspoort vervallen is, want het is niet vereist. Evenmin verbiedt artikel 40 ter, §2, 2° van de Vreemdelingenwet het betoog van verzoekster dat haar identiteitsgegevens op haar Hongaarse verblijfskaart worden bevestigd op haar Hongaars reisdocument, ook al is het vervallen. Hiermee geeft verzoekster gewoon subsidiair aan dat er geen reden tot twijfel bestaat voor wat betreft haaridentiteitsgegevens die voorkomen op haar Hongaarse verblijfskaart omdat ze worden bevestigd door het Hongaars reisdocument.
In derde instantie valt verweerder erover dat op haar Hongaarse verblijfskaart staat vermeld dat verzoekster hiermee niet kan afreizen naar een ander land. Artikel 40ter, § 2, 2° van de Vreemdelingenwet vereist echter niet dat het geldig identiteitsdocument een afreis naar het buitenland moet toestaan of vergezeld moet gaan van een geldig reisdocument opdat deze afreis is toegestaan. Wat telt is dat een document wordt overgelegd dat geldig is en dat identiteitsgegevens bevat. De geldigheid van de Hongaarse verblijfskaart staat niet ter discussie en verweerder betwist ook nergens dat deze kaart identiteitsgegevens bevat. Dat verzoekster het document niet zou kunnen gebruiken om van het ene land naar het andere land te reizen, houdt niet ipso facto in dat zij dit document niet kan aanwenden om haar identiteit aan te tonen ter ondersteuning van haar verblijfsaanvraag als moeder van een Belgisch minderjarig kind op grond van artikel 40ter, § 2, 2° van de Vreemdelingenwet.