Samenvatting
De verzoeker betoogt onder meer dat de motieven omtrent zijn tewerkstelling en integratie in België stereotiep en ondeugdelijk zijn. Waar in de bestreden akte wordt gesteld dat verzoekers tewerkstelling bij Proximus geen afdoende bewijs vormt van zijn integratie omdat het hem slechts toelaat een menswaardig bestaan te leiden, stelt de verzoeker dat hiermee wordt genegeerd dat de tewerkstelling als manager bij Proximus de invulling van een basisbehoefte ruimschoots overstijgt. De verzoeker benadrukt dat zijn meertaligheid hem toegelaten heeft om op te klimmen tot een functie waarbij hij de verantwoordelijkheid draagt over een team van 125 mensen (inventaris verzoekschrift, stuk 5), waaronder zowel Frans- als Nederlandstaligen. De verzoeker geeft tevens aan dat zijn kennis van de drie landstalen verder reikt dan die van de modale Belg, wat blijk geeft van zijn verregaande integratie,dat hij bovendien werkt voor één van de grootste telecomoperatoren van het land en dat hij als geschoold informaticus tewerkgesteld is in een sector die deel uitmaakt van de lijst met knelpuntberoepen. De verzoeker besluit dat zijn economische situatie niet op een deugdelijke wijze werd beoordeeld. Met betrekking tot het verweer in de nota met opmerkingen stelt de verzoeker vast dat de verweerder de motieven omtrent de tewerkstelling hervormt, en dat door te erkennen dat een tewerkstelling "slechts beschouwd kan worden als één aspect van sociale of culturele integratie" het stereotiepe karakter van de in de bestreden akte opgenomen motieven net wordt bevestigd aangezien deze motieven er blijk van geven dat de verweerder er niet in slaagt om de tewerkstelling op individuele wijze in rekening te brengen als een indicatie van verzoekers sociale en culturele integratie.
Uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat de verzoeker, in toepassing van artikel 62, §1, van de Vreemdelingenwet, werd uitgenodigd om de verweerder in kennis te stellen van eventuele “humanitaire elementen (…) overeenkomstig artikel 42quater §1, 3e lid van de wet van 15.12.1980 waarmee rekening dient gehouden te worden bij de beoordeling van het dossier”. Hierbij werd toegelicht dat het concreet de elementen betreft inzake de duur van het verblijf in het Rijk, de leeftijd, de gezondheidstoestand, de gezins- en economische toestand, de sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin de verzoeker bindingen heeft met zijn land van oorsprong.
De verzoeker heeft hierop een aantal stukken overgemaakt, waaronder zijn contract van onbepaalde duur waaruit blijkt dat hij met ingang van 1 mei 2022 tewerkgesteld is in de functie van manager bij de divisie Digital Channels bij Proximus, met een bruto maandsalaris van 5.500 euro, alsook zijn loonbrieven van de maanden juni, juli en augustus 2022 waaruit een maandelijks nettoloon van meer dan 3.000 euro blijkt (overdrachten in plus en min van de voorafgaande maand niet meegerekend). De verzoeker voegde tevens een brief toe waarin hij verklaart dat hij reeds 7 jaar onafgebroken in België werkt.
In de bestreden akte wordt omtrent verzoekers tewerkstelling en de daaruit volgende integratie het volgende gesteld:
“Betrokkene is thans als manager tewerkgesteld voor PROXIMUS, wat zonder meer een positief element is. Echter, het hebben van een job en bijhorend inkomen is geen afdoende bewijs van integratie in die zin dat het een intrekking/beëindiging van het verblijfsrecht in de weg kan staan, gezien dit een voorwaarde is om een min of meer menswaardig bestaan te leiden. Bij gebrek aan contra-indicaties dient daarenboven geconcludeerd te worden dat de leeftijd en de gezondheidstoestand van betrokkene toelaten dat hij ook in het land van herkomst kan worden tewerkgesteld. Betrokkene is op economisch actieve leeftijd en kan zijn opgedane werkervaringen en de wil om te werken aanwenden in het land van herkomst om aldaar aan de slag te gaan.”
Zoals de verzoeker pertinent opmerkt, blijkt hieruit niet dat de verweerder in rekening heeft genomen dat de verzoeker tewerkgesteld is als manager bij Proximus. Gelet op het voorgelegde bediendencontract van onbepaalde duur waaruit blijkt dat de verzoeker de functie van manager bekleedt met een bijbehorend bruto maandsalaris van 5.500 euro (exclusief bijkomende voordelen) en gelet op de voorgelegde loonbrieven waaruit een nettoloon van meer dan 3.000 euro blijkt, blijkt inderdaad dat de verzoeker maandelijks een veel hoger inkomen heeft dan dat nodig is om een min of meer menswaardig bestaan te leiden. Bij de beoordeling van verzoekers economische situatie en integratie heeft de verweerder gesteld dat “het hebben van een job en bijhorend inkomen geen afdoende bewijs van integratie (is) in die zin dat het een intrekking/beëindiging van het verblijfsrecht in de weg kan staan, gezien dit een voorwaarde is om een min of meer menswaardig bestaan te leiden.” De verweerder heeft daarnaast nog aangegeven dat “de leeftijd en de gezondheidstoestand van betrokkene toelaten dat hij ook in het land van herkomst kan worden tewerkgesteld” en dat hij “zijn opgedane werkervaringen en de wil om te werken (kan) aanwenden in het land van herkomst om aldaar aan de slag te gaan”. Uit deze motieven blijkt echter evenmin dat de verweerder rekening hield met de specificiteit van verzoekers tewerkstelling als manager bij Proximus. De beoordeling van de verweerder geeft blijk van een te oppervlakkige en incorrecte benadering omtrent verzoekers economische situatie en zijn sociale integratie dientengevolge. De verweerder heeft de voorliggende gegevens op kennelijk onredelijk wijze veralgemeend tot het hebben van “een job” en de mogelijkheid om in het land van herkomst tewerkgesteld te kunnen worden en aldaar de in België opgedane werkervaring aan te wenden. De specificiteit van verzoekers tewerkstelling gaat hierdoor helemaal verloren en een deugdelijke, individuele beoordeling van verzoekers specifieke situatie ontbreekt.
De Raad merkt in dit verband nog op dat artikel 42quater, §1, derde lid, van de Vreemdelingenwet uitdrukkelijk bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de economische toestand van de betrokkene en met diens sociale en culturele integratie in het Rijk. Dit impliceert een zorgvuldige en redelijke beoordeling van de specifieke economische situatie van de betrokken vreemdeling. In het voorliggende geval moet worden vastgesteld dat de verweerder de voorliggende elementen te oppervlakkig en op onredelijke wijze heeft beoordeeld. Het is buiten elke verhouding om te stellen dat het hebben van een job als manager met een bijbehorend bruto maandsalaris van 5.500 euro (exclusief voordelen) een voorwaarde is om een min of meer menswaardig bestaan te leiden.
De verzoeker kan, ten overvloede, ook worden gevolgd waar hij stelt dat de motieven geheel stereotiep zijn. Niet enkel in de beslissing die ten grondslag ligt aan ’s Raads arrest nr. 281.931 van 15 december 2022 en waaruit de verzoeker citeert, werden precies dezelfde motieven opgenomen voor een vrouw die tewerkgesteld was in een zorginstelling, maar (onder meer) ook in de beslissingen die het voorwerp uitmaken van de volgende arresten worden exact dezelfde motieven opgenomen, met name dat “het hebben van een job en bijhorend inkomen geen afdoende bewijs (is) van integratie in die zin dat het een intrekking/beëindiging van het verblijfsrecht in de weg kan staan, gezien dit een voorwaarde is om een min of meer menswaardig bestaan te leiden” en dat “bij gebrek aan contra-indicaties daarenboven (dient) geconcludeerd te worden dat de leeftijd en de gezondheidstoestand van betrokkene toelaten dat hij ook in het land van herkomst kan worden tewerkgesteld. Betrokkene is op economisch actieve leeftijd en kan zijn opgedane werkervaringen en de wil om te werken aanwenden in het land van herkomst om aldaar aan de slag te gaan.”:
- RvV 27 maart 2023, nr. 286 644: de verzoekende partij is arbeider;
- RvV 20 april 2023, nr. 287 825: de verzoekende partij is inpakster;
- RvV 30 maart 2023, nr. 286 853: de verzoekende partij doet interim arbeid;
- RvV 21 maart 2023, nr. 286 505: de verzoekende partij doet uitzendarbeid in de carrefour;
- RvV 16 februari 2023, nr. 284 956: de verzoekende partij is huishoudhulp;
- RvV 13 januari 2023, nr. 283 171: de verzoekende partij is uitzendarbeider;
- RvV 10 januari 2023, nr. 282 950: de verzoekende partij is tewerkgesteld via dienstencheques.
Daar waar in de beslissingen die het voorwerp uitmaken van de hierboven vermelde arresten eenzelfde motivering werd gegeven omtrent de economische situatie van vreemdelingen met een geheel ander economisch profiel als dat van de verzoeker, dient inderdaad te worden vastgesteld dat het om een louter stereotiepe motivering gaat. Een dergelijke motivering geeft geen blijk van een deugdelijke beoordeling van de specifieke economische situatie en socio-culturele integratie van de verzoeker.
Een schending van de materiële motiveringsplicht en van artikel 42quater, §1, derde lid, van de Vreemdelingenwet is derhalve aangetoond.