Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 292.198 - 20-07-2023

Samenvatting

Zoals de commissaris-generaal terecht stelt, is het mogelijk dat verzoekster in Angola daadwerkelijk slachtoffer is geworden van seksueel geweld. Aangezien evenwel niet aannemelijk wordt gemaakt dat dit seksueel geweld geschiedde in de door verzoekster geschetste context en het niet aan de Raad toekomt om te gissen naar de ware omstandigheden hiervan, kan dit seksueel geweld geen aanleiding geven tot de erkenning als vluchteling. De Raad minimaliseert geenszins de ernst van dergelijke feiten en neemt aan dat dit zeer traumatisch kan zijn en ook een invloed kan gehad hebben op de verklaringen van een verzoekster om internationale bescherming. Daden van seksueel geweld worden in artikel 9 van de Kwalificatierichtlijn aangemerkt als daden van vervolging, maar de Raad wijst erop dat waar er geen twijfel over bestaat dat verkrachting als een daad van vervolging kan worden beschouwd, ook moet worden aangetoond dat er een verband is met één van de vijf vervolgingsgronden in de vluchtelingendefinitie (EASO, Judicial Analysis, Qualification for International Protection, 2016, p. 37, UNHCR, Gender-Related Persecution within the context of Article 1A(2) of the 1951 Convention and/or its 1967 Protocol relating to the Status of Refugees, 7 May 2002). Evenwel stelt de Raad vast dat, wat betreft de beweerde gebeurtenissen in Angola, uit verzoekster verklaringen niet kan blijken dat zij het slachtoffer is geweest van daden van vervolging omwille van één van de vijf vervolgingsgronden in de vluchtelingendefinitie. Indien verzoekster het slachtoffer is geweest van een, weliswaar ernstig, crimineel feit gepleegd door een niet-statelijke actor, kan hieruit niet blijken dat zij hiervan het slachtoffer werd omwille van haar ras, nationaliteit, religie, behoren tot een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging. Aangezien niet aannemelijk wordt gemaakt dat verzoekster problemen kende met de Angolese politiediensten of autoriteiten, toont zij ook niet aan dat zij tegen dergelijke criminele feiten geen bescherming zou kunnen verkrijgen van de autoriteiten in haar land van herkomst (UNHCR, par. 1) zodat het verband met één van de vervolgingsgronden evenmin op deze wijze kan worden vastgesteld.