Samenvatting
In het eerste middelonderdeel betoogt verzoeker dat de procedure van artikel 9bis van de vreemdelingenwet onder de toepassing valt van artikel 665 en artikel 668 van het Gerechtelijk Wetboek, dat het Bureau voor rechtsbijstand van de rechtbank van eerste aanleg te Oost-Vlaanderen hem op 2 november 2022 de rechtsbijstand heeft toegekend voor de retributie met betrekking tot het indienen van een aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de vreemdelingenwet.Artikel 2 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt:
“De in dit wetboek gestelde regels zijn van toepassing op alle rechtsplegingen, behoudens wanneer deze geregeld worden door niet uitdrukkelijk opgeheven wetsbepalingen of door rechtsbeginselen, waarvan de toepassing niet verenigbaar is met de toepassing van de bepalingen van dit wetboek.
Het indienen van een aanvraag bij een orgaan van actief bestuur betreft geen rechtspleging in de zin van artikel 2 van het Gerechtelijk Wetboek, zodat de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek er niet op van toepassing zijn.
Artikel 664 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt verder:
“Rechtsbijstand bestaat erin degenen die niet over de nodige bestaansmiddelen beschikken om de kosten van rechtspleging, zelfs van een buitengerechtelijke rechtspleging, te bestrijden, geheel of ten dele te ontslaan van de betaling van de diverse rechten, registratie-, griffie- en uitgifterechten en van de andere kosten welke deze rechtspleging medebrengt. Hij verschaft aan de betrokkene ook kosteloos de tussenkomst van openbare en ministeriele ambtenaren onder de hierna bepaalde voorwaarden.
Hij biedt de betrokkene tevens de mogelijkheid kosteloos bijstand te genieten van een technisch adviseur bij gerechtelijke deskundigenonderzoeken.”
Aldus blijkt dat rechtsbijstand kan worden verleend voor al dan niet buitengerechtelijke rechtsplegingen. Het door een vreemdeling ingediende verzoek om toekenning van een verblijfsvoordeel is geen rechtspleging, maar een eenzijdig en op vrijwillige basis ingediende vraag om hem een recht toe te kennen, ingediend bij een administratieve overheid. Artikel 1/1, § 1, eerste lid, van de vreemdelingenwet vermeldt dat de retributie dient om de administratieve kosten te dekken. Dit zijn de kosten voor de administratieve verwerking van zijn aanvraag en houden geen verband met de in artikel 664 van het Gerechtelijk Wetboek vermelde kosten.
Waar verzoeker aanvoert dat hij werd vrijgesteld van de retributie door de beschikking van het bureau voor rechtsbijstand, die uitdrukkelijk vermeldt dat de rechtsbijstand werd toegekend voor de retributie met betrekking tot het indienen van een aanvraag om machtiging van verblijf op grond van artikel 9bis van de vreemdelingenwet, samengelezen met artikel 665, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat rechtsbijstand kan worden verleend “voor alle buitengerechtelijke procedures die opgelegd zijn bij wet of door de rechter”, wordt hij door de Raad niet bijgetreden. Buitengerechtelijke procedures opgelegd door de wet of door de rechter betreffen procedures als geschillenbeslechting, verzoeningsprocedures, arbitrage, bemiddelingsprocedures, e.d.. Zoals hoger reeds aangegeven betreft een loutere aanvraag om toekenning van een recht bij een administratieve overheid geen dergelijke buitengerechtelijke procedure. Het betreft geen geschil en de aanvraag wordt al zeker niet opgelegd door een wet of een rechter, vermits een dergelijke aanvraag uitsluitend uitgaat van de wil van de betrokken vreemdeling.
Tenslotte merkt de Raad op dat de wetgever reeds heeft bepaald welke categorieën worden vrijgesteld van de administratieve bijdrage:
“Overeenkomstig het advies van de Raad van State bepaalt de wet op beperkende wijze de aanvragen voor een machtiging en een toelating tot verblijf die aanleiding geven tot de betaling van de retributie. De vreemdelingen die een aanvraag voor een machtiging of een toelating tot verblijf indienen en die niet vermeld worden op de lijst die opgesteld wordt in de tweede paragraaf van artikel 1/1, van de wet van 15 december 1980, in ontwerp, moeten bijgevolg niet overgaan tot de betaling van deze retributie.
Zijn, met name, vrijgesteld van de betaling van de retributie:
— de burgers van de Unie en hun familieleden;
— de burgers van de Europese Economische Ruimte en de begunstigden van de associatieovereenkomst die tussen de Europese Unie en Zwitserland afgesloten werd;
— de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije;
— de asielzoekers;
— de gezinsleden van een vluchteling of van een vreemdeling die de subsidiaire bescherming geniet; — de vreemdelingen die een machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter, van de wet van 15 december 1980 aanvragen;
— de slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel;
— de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (“N.B.M.V.”);
— de begunstigden van de tijdelijke bescherming
— de familieleden van een Belgische onderdaan die naar België terugkeert na gebruik te hebben gemaakt van zijn vrij verkeer en verblijf in de Europese Unie.”
(Ontwerp van Programmawet, Parl.St. Kamer, 2014-2015, 0672/001, p. 82-83).
Aldus heeft de wetgever reeds een specifiek stelsel voorzien waarin kan worden voorzien in een aantal vrijstellingen van de retributie.
Het eerste middelonderdeel is niet gegrond.