Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 36.753 - 7-01-2010

Samenvatting

Artikel 4 §4 richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, bepaalt dat het feit dat de verzoeker in het verleden reeds blootgesteld is aan vervolging of aan ernstige schade of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Deze bepaling creëert een soort van vermoeden dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat ten aanzien van personen die in het verleden reeds slachtoffer waren. In casu blijkt nergens uit het administratief dossier dat er goede redenen zouden bestaan om aan te nemen dat die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. De verweerder haalt trouwens geen enkel pertinent element aan om dit vermoeden om te keren.