Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 43.225 - 11-02-2010

Samenvatting

Waar verzoekster de mening is toegedaan dat haar geen bevel om het grondgebied te verlaten mocht worden gegeven nu zij een aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet heeft ingediend op 26 juni 2009 en een ‘actualisering’ van die aanvraag op basis van de nieuwe instructies op 7 december 2010 heeft ingediend en betreffende aanvraag(en) nog steeds hangende zijn, dient opgemerkt te worden dat een aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet de uitvoerbaarheid van het thans aangevochten bevel niet opschort of zou verhinderen dat na het indienen ervan nog een dergelijk bevel aan de vreemdeling wordt gegeven. Hetzelfde geldt voor de aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van de ‘nieuwe instructies’, te meer nu ingevolge het arrest van de Raad van State nr. 198.769 de bedoelde instructie is vernietigd op 9 december 2009. Het indienen van een aanvraag om machtiging tot verblijf heeft geen invloed op de verblijfsstatus van de vreemdeling en verhindert bijgevolg in principe niet dat ten aanzien van de vreemdeling een verwijderingsmaatregel wordt genomen. Bovendien dient te worden benadrukt dat verzoekster met haar betoog niet aantoont dat er in casu een bepaling van materieel recht zou zijn geschonden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het indienen van een aanvraag op basis van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet de uitvoerbaarheid zou opschorten van een bevel om het grondgebied te verlaten of zou verhinderen dat na het indienen ervan nog een dergelijk bevel aan de vreemdeling wordt gegeven.