Bescherming UNRWA stopt wanneer geen levensnoodzakelijke medische bijstand

In een arrest van 5 oktober 2023 (C-294/22) spreekt het Hof van Justitie (HvJ) zich uit over wanneer de bescherming of bijstand van UNRWA voor Palestijnse vluchtelingen in het Midden-Oosten al dan niet ophoudt, zodat de betrokkenen niet meer uitgesloten worden van de vluchtelingenstatus elders. Het HvJ oordeelt dat de bescherming of bijstand van UNRWA ophoudt wanneer is sprake is van een onmogelijkheid om de medische zorg te voorzien zonder dewelke de persoon een reëel risico loopt op onmiddellijk overlijden of blootstelling aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand of een aanzienlijke vermindering van zijn levensverwachting.

Kwalificatierichtlijn: uitsluiting vluchtelingenstatus wanneer bijstand of bescherming UNRWA

Onder Artikel 12, lid 1 a) van de Kwalificatierichtlijn wordt men uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer men de bijstand of bescherming geniet van een ander orgaan of instelling van de Verenigde Naties (bijvoorbeeld UNRWA). In het El Kott arrest werd reeds verduidelijkt dat het ophouden van deze bijstand of bescherming “om welke reden dan ook” eveneens de situatie omvat van een persoon die deze bescherming niet langer kan genieten om reden buiten zijn invloed of onafhankelijk van zijn wil. Dit is bijvoorbeeld het geval in een situatie van ernstige onveiligheid waar het voor UNRWA onmogelijk is hem in het betreffende gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht.

Gezondheidszorg deel van opdracht UNRWA

Het Hof verwijst allereerst naar het El Kott arrest: de beslissing om het gebied van UNRWA te verlaten moet ingegeven zijn door dwingende omstandigheden onafhankelijk van de wil van de betrokken persoon vooraleer er sprake is van “ophouden van bijstand”. Deze omstandigheden hebben niet enkel betrekking op de werkelijke opheffing van bijstand door UNRWA zelf, maar kunnen ook verband houden met de individuele situatie van die persoon.

In casu betreft het een staatloze verzoeker van Palestijnse afkomst die lijdt aan een ernstige genetische ziekte waarvoor UNRWA niet de noodzakelijke zorg kan voorzien wegens een gebrek aan financiële middelen.

Het Hof verduidelijkt dat de gezondheidszorg die aan Palestijnse vluchtelingen wordt verleend om in hun essentiële behoeften te voorzien, deel uitmaakt van de opdracht van UNRWA. De onmogelijkheid om in die gezondheidszorg te voorzien, kan het ophouden van de bijstand van UNRWA als gevolg hebben.

Gezondheidstoestand van VIB moet reëel risico inhouden

De loutere onmogelijkheid om specifieke zorg te verstrekken, is op zichzelf niet genoeg om te spreken van het ophouden van bijstand. Ook de vaststelling dat de verstrekte gezondheidsdiensten van een lager niveau is dan in een andere staat, is niet afdoende.

Bijgevolg houdt de bescherming of bijstand van UNRWA slechts op met bestaan wanneer zij niet in staat is toegang te verzekeren tot medische zorg en behandelingen zonder welke de persoon een reëel risico loopt op onmiddellijk overlijden of blootstelling aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand of een aanzienlijke vermindering van zijn levensverwachting.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

Meer info