RvV: DVZ kan gecombineerde vergunning niet intrekken wegens fraude op basis van loutere twijfel over elementen die onder beoordelingsbevoegdheid gewest vallen
In het kort
In arrest 302.421 van 28-2-2024 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een beslissing van Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) tot intrekking van een gecombineerde vergunning wegens fraude. De door DVZ aangehaalde elementen vallen immers onder de beoordelingsbevoegdheid van het gewest en waren bekend bij de aanvraag voor de gecombineerde vergunning. Loutere twijfel hierover door DVZ volstaat niet om vast te stellen dat er sprake is van fraude.
Goedkeuring in categorie ‘knelpuntberoep’, intrekking wegens fraude
De verzoekster in deze zaak had begin 2023 als banketbakker een toelating tot arbeid verkregen van het Vlaams Gewest in de categorie ‘middengeschoold knelpuntberoep’. DVZ kende hierop de gecombineerde vergunning toe. In juni 2023 trekt DVZ het verblijf echter terug in op basis van de fraudebepaling in artikel 74/20, § 2 Vw.
Als motivering haalt DVZ aan dat:
- de zus van de betrokkene in hetzelfde bedrijf werkzaam is,
- er sprake is van misleidende informatie omdat betrokkene gezien de aard van de job een contract als arbeider en niet als bediende zou moeten hebben, en
- het niet realistisch is dat een banketbakker een wagen en woning ter beschikking krijgt van de werkgever.
Dit wijst volgens DVZ op een mogelijke verdoken gezinshereniging met de zus en het gebruik van misleidende informatie.
Inhoudelijke beoordeling komt toe aan gewest en fraude vereist intentioneel element
De RvV wijst op de strenge bewijslast die op DVZ rust, gezien de intrekking van een verblijf op basis van artikel 74/20, § 2 Vw. een discretionaire bevoegdheid is, en gaat eerst in op de concrete elementen die door DVZ in de bestreden beslissing worden aangehaald:
- Over de arbeidsovereenkomst als bediende, benadrukt de RvV dat deze informatie al voorlag bij de aanvraag van de gecombineerde vergunning en dat DVZ hier dus steeds van op de hoogte was. Er kan hier dan ook geen sprake zijn van misleiding.
- Dat een bedrijfswagen en woonst ‘niet realistisch lijken’ gezien de functie van banketbakker, houdt geen afdoende motivering in om aan te tonen dat de verzoeker de intentie had om fraude te plegen of DVZ te misleiden. Het blijkt niet dat het om een valse of vervalste arbeidsovereenkomst gaat.
- Dat de zus van verzoekster bij hetzelfde bedrijf werkt, houdt geen bewijs van bedrieglijk opzet in. Dat blijkt ook uit de door DVZ gebruikte bewoording dat dit voor ‘ernstige twijfel’ zorgt. Hieruit volgt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verzoekster niet in de eerste plaats een tewerkstelling in België beoogt. Een welbewuste keuze van verzoekster om in België, waar haar zus verblijft, een tewerkstelling aan te vragen, volstaat niet om te besluiten dat het om bedrieglijk handelen zou gaan.
Vervolgens wijst de RvV erop dat de toelating tot arbeid buiten de bevoegdheid van DVZ valt. Het Vlaams Gewest beoordeelde de aanvraag van verzoekster positief. De aangehaalde elementen zijn niet bepalend voor de beoordeling door DVZ in het kader van een gecombineerde vergunningsprocedure. Ze slaan eerder op het al dan niet verlenen van een toelating tot arbeid door het gewest. Er blijkt ook nergens uit dat het Vlaams Gewest ooit zou zijn overgegaan tot het intrekken van de toelating tot arbeid.
De RvV besluit dat de bestreden beslissing niet steunt op een vastgestelde valsheid met betrekking tot de voorgelegde stukken, maar op een achteraf geuite twijfel over de werkelijke tewerkstelling als banketbakker door DVZ, hetgeen door het bevoegde gewest werd gecontroleerd en verleend. Deze twijfels zijn niet voldoende om vast te stellen dat er sprake is van bedrieglijk opzet of gebruik van misleidende informatie. Er is geen duidelijk intentioneel element of objectieve vaststelling van valse of leugenachtige verklaringen.
Waar ligt de grens tussen bevoegdheid Gewest en DVZ?
In een eerder nieuwsbericht bespraken we al gelijkaardige bevoegdheidsdiscussies tussen DVZ en het (Vlaams) gewest, waarbij de RvV zich hierover tegenstrijdig uitsprak. We schreven hierin dat de discussie over de beoordeling van geloofwaardigheid van het voorgelegde CV door een wijziging van het Vlaamse arbeidsmarktbeleid wellicht verleden tijd is.
Deze zaak illustreert echter hoe de discussie over de grenzen tussen de bevoegdheid van het gewest en die van DVZ in het kader van de gecombineerde vergunningsprocedure aanhoudt en niet alleen speelt bij de beoordeling van het CV in het kader van een eerste aanvraag voor een gecombineerde vergunning.