RvV: risico’s op reisroute bij terugkeer NBMV verhogen kans om slachtoffer te worden van willekeurig geweld
In arrest nr. 249.489 van 22 februari 2021 kent de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) subsidiaire bescherming toe aan een niet-begeleide minderjarige verzoekster om internationale bescherming (IB) uit het district Doshi, provincie Baghlan. De RvV oordeelt dat naast de jonge leeftijd en beperkte scholingsgraad van het meisje, ook de reisroute die zij alleen zal moeten afleggen bij haar terugkeer naar haar herkomstregio in Afghanistan bijdraagt tot de persoonlijke omstandigheden die haar kwetsbaarder maken.
Feiten
Een vijftienjarig meisje met de Afghaanse nationaliteit dient op 28 mei 2019 een verzoek om IB in. Het meisje vreest dat ze bij een terugkeer naar Afghanistan gebruikt zou worden door de Taliban om een zelfmoordaanslag te plegen.
Op 10 september 2020 weigert het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen dit verzoek om IB omdat:
- het meisje haar vrees voor gedwongen rekrutering door en vervolging vanwege de Taliban niet aannemelijk maakt;
- de provincie Baghlan, district Doshi (de herkomstregio van het meisje) geen uitzonderlijke situatie kent, waardoor het meisje geen risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
Beoordeling RvV
De RvV stelt vast dat de verzoekende partij de motieven van de bestreden beslissing met betrekking tot de weigering van de vluchtelingenstatus niet weerlegt of betwist. Deze motieven vinden steun in het administratief dossier, waardoor het niet kan aangenomen worden dat het meisje een gegronde vrees voor vervolging koestert in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève, zoals bepaald in artikel 48/3 Verblijfswet (Vw).
Vervolgens herneemt de RvV artikel 48/4 Vw, dat de voorwaarden voor de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus bevat. Volgens de RvV zijn de vluchtmotieven en het vluchtrelaas van het meisje ongeloofwaardig. Bij een terugkeer loopt ze dan ook geen reëel risico op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 48/4, §2, a) en b) Vw.
Overeenkomstig artikel 48/4, §2, c) Vw moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging van het leven of de persoon van de verzoeker, als burger, als gevolg van willekeurig geweld in het geval van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. In het kader hiervan verwijst de RvV naar het arrest ’Elgafaji’ van het Hof van Justitie (HvJ arrest nr. C-465/07 van 17 februari 2009), waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen twee situaties:
- De situatie waar het aannemelijk is dat een verzoeker bij een terugkeer naar zijn land van herkomst, louter door zijn aanwezigheid, een reëel risico loopt om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
- De situatie waarbij men rekening moet houden met de eventuele persoonlijke omstandigheden van de verzoeker die tot gevolg hebben dat deze, in vergelijking met een ander persoon, een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Hoe meer de verzoeker die persoonlijke omstandigheden kan aantonen, hoe lager de mate van willekeurig geweld moet zijn om de subsidiaire bescherming te bekomen.
De beschikbare landeninformatie toont volgens de RvV aan dat de provincie Baghlan een gebied is waar willekeurig geweld plaatsvindt met een reëel risico op een ernstige bedreiging voor het leven van de verzoeker, indien deze specifiek wordt geraakt om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden.
In casu stelt de RvV vast dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden die het risico verhogen dat het meisje slachtoffer wordt van willekeurig geweld. Zo wijst de RvV op haar kwetsbare profiel:
- beperkte scholingsgraad
- jonge leeftijd
- terugreis alleen
Vervolgens benadrukt de RvV dat, gelet op haar kwetsbare profiel, de terugreis naar het district Doshi en de risico’s die zij onderweg zou kunnen tegenkomen, maken dat zij in vergelijking met andere burgers over minder weerbaarheid beschikt om zich te beschermen of, indien nodig, deze bescherming te verkrijgen.
Bijgevolg hervormt de RvV de beslissing en kent het de subsidiaire beschermingsstatus toe op grond van artikel 48/4, §2, c) Vw.