RvV vernietigt niet-ontvankelijkheid asielaanvraag van verzoekers met beschermingsstatuut in Griekenland wegens onvoldoende onderzoek
In het kort
Wanneer een statushouder uit Griekenland een verzoek om internationale bescherming in België indient, moet het CGVS de individuele omstandigheden onderzoeken. Ook moet het CGVS rekening houden met de algemene situatie in Griekenland, zoals deze blijkt uit voorgelegde landenrapporten of objectieve informatiebronnen. Zo moet het CGVS verklaringen van de verzoeker om internationale bescherming zorgvuldig toetsen aan de algemene informatie over de situatie van statushouders in Griekenland en de nieuwe elementen over de psychische kwetsbaarheid bij een volgende verzoek om internationale bescherming grondig onderzoeken. In arresten 299.299 van 21-12-2023 en 300.342 van 22-1-2024 stelde de RvV in Verenigde Kamers dat de situatie voor statushouders in Griekenland zeer precair en problematisch is. Een individuele beoordeling van de persoonlijke omstandigheden blijft noodzakelijk. Het al dan niet beschikken over een geldige Griekse verblijfsvergunning (ADET) is een belangrijk element bij die beoordeling. Als de VIB geen geldige vergunning meer heeft, dan is het noodzakelijk dat deze beschikt over middelen, netwerk of andere ondersteuning in Griekenland.
In arrest nr. 234.963 van 8-4-2020 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een beslissing waarin het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) een verzoek om internationale bescherming (IB) niet-ontvankelijk verklaart omdat de verzoekers al een internationaal beschermingsstatuut hebben in Griekenland. Om een duidelijke beoordeling te maken van het risico op onmenselijke en vernederende behandelingen bij terugkeer, meent de RvV dat er naast de individuele omstandigheden ook rekening gehouden moet worden met de algemene situatie in Griekenland, zoals blijkt uit voorgelegde landenrapporten en objectieve informatiebronnen. De Raad interpreteert in zijn beoordeling het arrest Ibrahim van het Europees Hof van Justitie (HvJ).
Ook in het arrest nr. 241.571 van 29-9-2020 wijst de RvV erop dat de verklaringen van verzoekers om IB met een beschermingsstatus in Griekenland zorgvuldig moeten worden afgetoetst aan de algemene informatie over de situatie van internationaal beschermden in dat land.
In het arrest nr. 245.948 van 10-12-2020 benadrukt de RvV dat ook de individuele omstandigheden van de verzoeker na het verkrijgen van het internationaal beschermingsstatuut in Griekenland, grondig onderzocht moeten worden.
In drie arresten (nr. 259.842 van 31-8-2021; nr. 260.134 van 3-9-2021; nr. 260.192 van 6-9-2021) oordeelt de RvV dat nieuwe elementen in verband met de psychische kwetsbaarheid van verzoekers met een beschermingsstatuut in Griekenland, neergelegd in het kader van een volgend verzoek om IB in België, grondig onderzocht moeten worden. De RvV vernietigt de niet-ontvankelijkheidsbeslissingen en stuurt de dossiers terug naar het CGVS voor een nieuw onderzoek met inachtname van de nieuwe psychische elementen.
In een arrest van 29-4-2022, nr. 272.124 vernietigt de RvV de niet-ontvankelijkheidsbeslissing omdat het CGVS geen onderzoek heeft gevoerd naar de situatie van verzoekers met een beschermingsstatuut in Griekenland die niet langer over een geldige verblijfsvergunning beschikken en er terugkeren.
In arresten 299.299 van 21-12-2023 en 300.342 van 22-1-2024 sprak de RvV zich in Verenigde Kamers uit over de beschermingsnood van statushouders in Griekenland en Bulgarije die vervolgens in België om internationale bescherming verzochten. De situatie voor statushouders in Griekenland is volgens de RvV zeer precair en problematisch, al blijft een individuele beoordeling van de persoonlijke omstandigheden noodzakelijk. Het al dan niet beschikken over een geldige Griekse verblijfsvergunning (ADET) is een belangrijk element bij die beoordeling. Is dat niet het geval, dan is het noodzakelijk dat de betrokkene beschikt over middelen, netwerk of andere ondersteuning in Griekenland.
RvV 8 april 2020, nr. 234.963
Feiten
Een Syrisch gezin diende in 2016 een verzoek in tot IB in Griekenland. Tijdens de procedure verbleven zij achtereenvolgens in een opvangcentrum en een individuele woning. Het gezin kreeg maandelijks een vergoeding uitgekeerd om te voorzien in hun levensonderhoud. Twee jaar later, wanneer het gezin de subsidiaire beschermingsstatus verkreeg, werd hen meegedeeld dat hun opvang en financiële steun zou worden stopgezet. Aangezien het gezin moeilijkheden voorzag op vlak van werk, huisvesting en gezondheidszorg, besloot het gezin Griekenland te verlaten en IB te vragen aan België.
Op 16 december 2019 nam het CGVS een beslissing tot niet-ontvankelijkheid voor het gezin omdat zij reeds IB genieten in een andere lidstaat, met name Griekenland. Dit op basis van artikel 57/6, §3, eerste lid, 3° van de Verblijfswet (Vw). Volgens het CGVS brachten verzoekers geen elementen aan waaruit blijkt dat deze bescherming niet meer actueel of ontoereikend is:
- Enerzijds wijst het CGVS op het feit dat er verschillen kunnen zijn in de algemene economische toestand tussen de lidstaten van de Europese Unie. Het CGVS stelt dat er geen sprake is van systematische tekortkomingen in Griekenland en dat verzoekers tijdens de procedure steeds toegang hadden tot hun basisrechten.
- Anderzijds meent het CGVS dat verzoekers na het verkrijgen van hun statuut onvoldoende inspanningen hebben gedaan om hun situatie te verbeteren. Zij waren immers meteen vertrokken.
Het CGVS meent dat hieruit kan worden geconcludeerd dat verzoekers niet kunnen aantonen dat hun basisrechten bij terugkeer naar Griekenland in het gedrang komen en dat de levensomstandigheden daar niet beschouwd kunnen worden als een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM).
Beoordeling door de RvV
De RvV verwijst in haar motivering naar de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ arrest Ibrahim van 19 maart 2019, C-297/17).
Overeenkomstig dit arrest is een beslissing tot niet-ontvankelijkheid mogelijk:
- “(…) wanneer de voorzienbare levensomstandigheden van die verzoeker als persoon die subsidiaire bescherming geniet in die andere lidstaat, hem niet blootstellen aan een ernstig risico op onmenselijke of vernederende behandeling (…)”
- “De omstandigheid dat personen die een dergelijke subsidiaire bescherming genieten, in die lidstaat geen bestaansondersteunende voorzieningen genieten of voorzieningen genieten die duidelijk beperkter zijn dan die welke in andere lidstaten worden geboden, zonder dat zij evenwel anders worden behandeld dan de onderdanen van die lidstaat, kan alleen dan leiden tot (…) een dergelijk risico, wanneer die omstandigheid tot gevolg heeft dat de verzoeker vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, zou terechtkomen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie (…)”
- Daarbij gaat het om een situatie “die hem niet in staat stelt te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over een woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand zou brengen (…) onverenigbaar met de menselijke waardigheid.”
Samenvattend stelt de RvV dat in deze zaak moest aangetoond worden dat verzoekers bij een terugkeer naar Griekenland, buiten hun wil en hun persoonlijke keuzes om, in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zouden terechtkomen.
Volgens het arrest Ibrahim moet dit aangetoond worden door ‘objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens’ die structurele en zwaarwegende tekortkomingen in de lidstaat blootleggen en daar schiet het CGVS volgens de RvV tekort.
Verzoekers hebben ernstige moeilijkheden aangebracht met betrekking tot huisvesting, tewerkstelling en medische zorgen en hebben dit kracht bij gezet door het toevoegen van enkele internationale rapporten in beroep. Zij klagen de slechte socio-economische omstandigheden in Griekenland aan, zeker voor een gezin met drie kinderen.
Het CGVS heeft deze bekommernissen onvoldoende onderzocht, noch tijdens de beoordeling van het verzoek als later in een aanvullende nota. Er kan hierdoor niet in redelijkheid worden geoordeeld dat deze moeilijkheden geen aanleiding kunnen geven tot een situatie van materiële deprivatie. Het feit dat verzoekers tijdens de asielprocedure bijstand kregen, nadien geen pogingen hebben ondernomen om hun leven in Griekenland met een beschermingsstatus uit te bouwen en meteen Griekenland hebben verlaten, doet hier geen afbreuk aan.
De Raad stelt dat hoewel, in het licht van de Ibrahim-rechtspraak, de individuele omstandigheden belangrijk zijn, deze niet los gezien kunnen worden van de algemene situatie in Griekenland, zoals blijkt uit algemene landenrapporten en objectieve informatiebronnen.
Door het gebrek aan een omstandig en objectief onderzoek naar een mogelijke schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, schendt de bestreden beslissing het zorgvuldigheidsbeginsel.
RvV 29 september 2020, nr. 241.571
In dit arrest herhaalt de RvV het belang van het in aanmerking nemen van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens omtrent de situatie van statushouders in het land waar zij IB genieten (in casu Griekenland). De zaak betreft een psychisch kwetsbare alleenstaande moeder van Eritrese origine met drie minderjarige kinderen waarvan een met ernstige psychiatrische problemen kampt. Het CGVS verweet de verzoekster in Griekenland geen psychologische hulp te hebben gezocht voor zichzelf en haar zoon.
De RvV stelt echter vast dat de verklaringen van de verzoekster over de belemmeringen in de toegang tot psychologische hulp door het CGVS niet werden afgetoetst aan de algemene informatie hierover in de landenrapporten. Uit die rapporten blijkt dat statushouders in Griekenland zich daar in bijzonder moeilijke, soms schrijnende omstandigheden kunnen bevinden en er onder meer belemmeringen ondervinden bij het krijgen van toegang tot medische hulp. Gezien het zeer kwetsbare profiel van de verzoekster, dient zorgvuldig nagegaan te worden of de nodige medische en psychologische hulp voor haar en haar gezin verzekerd zijn in Griekenland. De RvV oordeelt dat een dergelijk zorgvuldig onderzoek niet werd gevoerd, en vernietigt de beslissing van het CGVS.
RvV 10 december 2020, nr. 245.948
Naast de objectieve informatie over de algemene situatie voor statushouders in Griekenland, moet het CGVS een grondig onderzoek voeren naar de individuele omstandigheden van de verzoeker na het verkrijgen van het internationaal beschermingsstatuut in Griekenland. In deze zaak haalde de verzoeker in het verzoekschrift aan zich na het verkrijgen van het beschermingsstatuut in Griekenland in een situatie van verregaande materiële deprivatie te hebben bevonden, met onder meer een gebrek aan huisvesting, adequate gezondheidszorg en minimale financiële hulp en veiligheid. De RvV stelt vast dat uit de gehoornotities van het CGVS blijkt dat aan de verzoeker weinig vragen werden gesteld over zijn leefomstandigheden na het verkrijgen van het internationale beschermingsstatuut in Griekenland. De RvV meent dat op die manier niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 57/6, § 3, 3° Vw is voldaan. De beslissing van het CGVS wordt vernietigd.
RvV 31 augustus 2021, nr. 259.842; 3 september 2021, nr. 260.134 en 6 september 2021, nr. 260.192
In drie verschillende beroepsprocedures wordt de RvV geconfronteerd met verzoekers om IB die beschikken over een internationaal beschermingsstatuut in Griekenland en hierdoor eerder in België een beslissing tot niet-ontvankelijk verzoek kregen op grond van artikel 57/6, §3, eerste lid, 3° Vw, maar die later alsnog een volgend verzoek om IB indienden in België. Ten aanzien van de drie verzoekers werd een beslissing tot niet-ontvankelijk verzoek genomen op grond van artikel 57/6/2, §1 Vw, omdat het CGVS van oordeel was dat er geen nieuwe elementen werden voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker voor erkenning als vluchteling of voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt.
RvV 31 augustus 2021, nr. 259.842
In arrest nr. 259.842 van 31 augustus 2021 stelt de RvV vast dat de verzoeker in het kader van zijn volgend verzoek om IB aan het CGVS nieuw beeldmateriaal met betrekking tot zijn levenssituatie in Griekenland voorlegde, en vervolgens bij aanvullende nota voor de RvV verschillende attesten neerlegt met betrekking tot zijn fragiele mentale gezondheid. De RvV oordeelt dat hoewel deze elementen met betrekking tot zijn kwetsbaarheid slechts kort werden aangehaald, deze elementen door het CGVS niet afdoende in rekening werden gebracht. In het licht van zijn gezondheidsproblemen, acht de RvV het onderzoek door het CGVS naar de leefomstandigheden van de verzoeker in Griekenland te oppervlakking. De RvV meent dat deze elementen met betrekking tot zijn psychische gezondheid nieuwe elementen betreffen in de zin van artikel 57/6/2, §1 Vw en vernietigt de beslissing van niet-ontvankelijkheid.
RvV 3 september 2021, nr. 260.134
In arrest nr. 260.134 van 3 september 2021 stelt de RvV vast dat ter ondersteuning van het volgend verzoek om IB verschillende documenten werden neergelegd die wijzen op de psychische kwetsbaarheid van de verzoeker en op diens kwetsbaar profiel. Deze elementen moeten volgens de RvV in rekening worden genomen bij het onderzoek van het volgend verzoek om IB van de betrokkene. Ook legde de verzoeker een begeleidende brief neer van NANSEN met nieuwe preciseringen over zijn ervaringen in Griekenland. De RvV meent dat deze elementen, en in het bijzonder de informatie met betrekking tot de diverse plaatsen waar de verzoeker geleefd heeft en de periode waarin hij op straat leefde in Griekenland, grondig onderzocht moeten worden door het CGVS. De RvV vernietigt de beslissing en stuurt het dossier terug naar het CGVS voor verder onderzoek, waarbij de informatie met betrekking tot de psychische toestand van verzoeker onderzocht moet worden.
RvV 6 september 2021, nr. 260.192
In de zaak die aanleiding gaf tot arrest nr. 260.192 van 6 september 2021, werd eveneens een begeleidende brief van NANSEN met nieuwe preciseringen over zijn ervaringen in Griekenland overgemaakt aan het CGVS ter ondersteuning van het volgend verzoek om IB van de verzoeker. Via een aanvullende nota werden aan de RvV rapporten voorgelegd met betrekking tot de mentale kwetsbaarheid van de betrokkene. De RvV besluit dat deze nieuwe elementen door het CGVS onderzocht moeten worden en vernietigt de beslissing van niet-ontvankelijkheid.
RvV 29 april 2022, nr. 272.124
Het CGVS moet voldoende onderzoek voeren naar de situatie van verzoekers met een beschermingsstatuut in Griekenland die niet langer over een geldige Griekse verblijfsvergunning beschikken en er terugkeren.
De verzoeker is een Jemeniet die subsidiaire bescherming geniet in Griekenland. Hij heeft Griekenland verlaten omwille van de precaire omstandigheden waarin hij moest overleven, en vraagt internationale bescherming in België aan. Tussen zijn persoonlijk onderhoud bij het CGVS en de beslissing tot niet-ontvankelijkheid is zijn Griekse verblijfsvergunning verstreken. In zijn beroep bij de RvV brengt hij informatie aan waaruit blijkt dat er een grote kans bestaat dat statushouders in Griekenland, die verder geen sociaal netwerk of ondersteuning hebben, gedurende lange periode na de erkenning in een situatie van dakloosheid en behoeftigheid kunnen terechtkomen. Geen geldige verblijfsvergunning hebben, kan voor statushouders die terugkeren naar Griekenland, een belangrijke hinderpaal zijn wanneer zij hun rechten uitoefenen. De RvV stelt vast dat het CGVS geen informatie heeft bijgebracht over de situatie van statushouders in Griekenland en zij die terugkeren naar Griekenland. Hierdoor kan de RvV niet nagaan of de hernieuwing of verlenging van verblijfsvergunningen van statushouders die vanuit een andere lidstaat terugkeren naar Griekenland eenvoudig is. De RvV vernietigt bijgevolg de beslissing en stuurt het dossier terug naar het CGVS voor verder onderzoek.
RvV 21 december 2023, nr. 299.299 en 22 januari 2024, nr. 300.342
Geen niet-ontvankelijkheid bij risico op situatie van zeer verregaande materiële deprivatie
In beide zaken verklaarde het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) een verzoek om internationale bescherming (VIB) niet-ontvankelijk omdat de verzoeker al internationale bescherming genoot in Griekenland of Bulgarije. Een VIB van een statushouder in een andere lidstaat mag echter niet niet-ontvankelijk worden verklaard als de verzoeker daar “vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, zou terechtkomen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie”. Een VIB kan niet-ontvankelijk worden verklaard 'als de verzoeker al internationale bescherming geniet in een andere EU-lidstaat'. Het terugsturen van een verzoeker mag evenwel nooit een schending van artikel 4 van het Europees Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) of artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) tot gevolg hebben. Concreet betekent dit volgens het HvJ dat een VIB van een statushouder in een andere lidstaat niet niet-ontvankelijk mag worden verklaard als de verzoeker daar “vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, zou terechtkomen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie.
Samenwerkingsplicht: CGVS moet situatie statushouders in land van bescherming onderzoeken
Het CGVS verdedigde in deze zaken de these dat het aan de verzoeker toekomt om concrete elementen aan te dragen die het bestaan van een risico op behandelingen in strijd met artikel 4 Handvest moeten aantonen. De RvV volgt deze stelling niet. Hoewel het volgens de RvV aan de verzoeker is om de eigen persoonlijke situatie voldoende aan te tonen op basis van verklaringen en indien mogelijk bewijsstukken, rust op het CGVS de verplichting om objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte informatie te raadplegen over de situatie van statushouders in de andere lidstaat en de slechte behandeling waaraan zij het risico lopen te worden blootgesteld in geval van terugkeer naar deze lidstaat. De RvV stelt vast dat het CGVS in de voorliggende zaken niet tot een dergelijk onderzoek was overgegaan, in schending van de samenwerkingsplicht.
Situatie van statushouders in Griekenland
Op basis van verschillende rapporten stelt de RvV vast dat de situatie van statushouders in Griekenland de voorbije jaren steeds moeilijker geworden is. De RvV omschrijft de situatie van statushouders als “zeer precair en problematisch”, en stelt vast dat administratieve drempels ertoe leiden dat zij er in “rampzalige levensomstandigheden” kunnen terechtkomen (RvV nr. 300 342, p. 36).
- Toegang tot huisvesting is zeer moeilijk; er bestaat een groot risico om in een situatie van dakloosheid terecht te komen en de toegang tot daklozenopvang wordt door tal van factoren bemoeilijkt;
- Hoge werkloosheidscijfers, een gebrek aan informatie en administratieve obstakels verhinderen een effectieve toegang tot de arbeidsmarkt;
- Verschillende categorieën van statushouders (bv. mensen zonder eigen huurcontract) worden door o.a. bureaucratische barrières uitgesloten van sociale rechten en uitkeringen, zoals een gegarandeerd minimuminkomen;
- Tal van administratieve hindernissen alsook de taalbarrière belemmeren een effectieve toegang tot gezondheidszorg voor veel statushouders. Voor personen met psychische problemen bestaat geen adequate medische en psychologische zorg en revalidatie.
De RvV beschouwt het al dan niet beschikken over een geldige Griekse verblijfsvergunning (ADET) als een belangrijke factor voor de beoordeling van het risico voor statushouders in Griekenland om in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terecht te komen. Een ADET is noodzakelijk om een fiscaal registratienummer (AFM) en vervolgens sociale zekerheidsnummer (AMKA) te bekomen. Zonder al deze documenten zijn toegang tot huisvesting, werk, sociale rechten en gezondheidszorg bijzonder moeilijk of onmogelijk. Voor statushouders die vanuit een andere lidstaat van de Europese Unie naar Griekenland terugkeren en die nooit over een ADET beschikten of wiens ADET vervallen is, blijkt dat de hernieuwing en/of de verlenging ervan uiterst moeilijk is en enkele maanden of zelfs meer dan een jaar kan duren. Zij lopen een groot risico om voor langere tijd dakloos te worden. Voor deze personen acht de RvV het noodzakelijk dat zij beschikken over middelen, een netwerk of andere ondersteuning om die wachttijd te kunnen overbruggen.
Ook voor statushouders met een geldige ADET, zijn een zekere mate van zelfredzaamheid en de afwezigheid van een bijzondere kwetsbaarheid nodig. Wat de bijzondere kwetsbaarheid betreft, merkt de RvV op dat de opsomming in artikel 20, derde lid, van de richtlijn 2011/95/EU niet-exhaustief is en rekening moet worden gehouden met alle elementen die de verzoeker met betrekking tot zijn persoonlijke situatie aanbrengt. Ook de algemene situatie in de lidstaat die een internationale beschermingsstatus heeft verleend, speelt een belangrijke rol: hoe problematischer de situatie van statushouders daar is, des te minder persoonlijke elementen die een ‘bijzondere kwetsbaarheid aantonen’ vereist zijn.
Het arrest nr. 300.342 van 22 januari 2024 betreft een alleenstaande jongeman van 25 jaar die in Gaza tot het einde van het middelbaar naar school is gegaan en gewerkt heeft. De door hem aangehaalde medische en psychologische noden worden niet door bewijsmateriaal ondersteund. De RvV concludeert dat er geen bijzondere kwetsbaarheid kan worden vastgesteld. Ook stemmen zijn verklaringen over zijn verblijf als statushouder in Griekenland niet overeen met documenten over zijn verblijf daar. De RvV stelt dat niettemin een toekomstgerichte beoordeling nodig is rekening houdende met elementen die niet worden betwist. Verzoekers ADET is vervallen, en hij werd tijdens het persoonlijk onderhoud onvoldoende bevraagd over zijn middelen, netwerk of andere ondersteuning in Griekenland. De RvV meent dat verder en gedegen onderzoek naar zijn situatie bij terugkeer naar Griekenland aangewezen is en vernietigt de beslissing van het CGVS.
Het arrest 21 december 2023, nr. nr. 299.299 betreft een alleenstaande jongeman van 23 jaar die beschikt over een geldige ADET. De RvV stelt vast dat hij geen bijzondere kwetsbaarheid vertoont nu hij tot het derde middelbaar naar school ging geen medische of psychische problemen aanhaalt. De RvV meent dat de elementen in deze zaak geen aanleiding geven tot een vrees dat de verzoeker zich in geval van terugkeer naar Griekenland in een situatie van verregaande materiële deprivatie zou bevinden, en verwerpt het beroep.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
Meer info
- RvV 8 april 2020, nr. 234.963
- RvV 29 september 2020, nr. 241.571
- RvV 10 december 2020, nr. 245.948
- RvV 31 augustus 2021, nr. 259.842
- RvV 3 september 2021, nr. 260.134
- RvV 6 september 2021, nr. 260.192
- RvV 29 april 2022, nr. 272.124
- RvV 21 december 2023, nr. 299.299
- RvV 22 januari 2024, nr. 300.341
- RvV 22 januari 2024, nr. 300.342
- RvV 22 januari 2024, nr. 300.343
- Verwante berichten:
- Nieuwsbericht over RvV nr. 211.220 van 18 oktober 2018: 'RvV vernietigt beslissing CGVS: toegekende beschermingsstatuut in Griekenland is niet effectief'
- Hof van Justitie arrest Ibrahim van 19 maart 2019, nr. C-297/17, C-318/17, C-319/17 en C-438/17
- Nieuwsbericht website RvV 'statushouders in Griekenland', 25 juli 2022
- Nieuwsbericht website RvV 'Statushouders in Bulgarije en Griekenland', 5 maart 2024
- EU-lidstaat moet bij onderzoek ten gronde van asielaanvraag rekening houden met vluchtelingenstatus in andere lidstaat