EU-lidstaat moet bij onderzoek ten gronde van asielaanvraag rekening houden met vluchtelingenstatus in andere lidstaat
In het kort
In arrest nr. C-753/22 van 18-6-2024 besliste het Hof van Justitie (HvJ) dat lidstaten niet gebonden zijn door de beslissing tot toekenning van de vluchtelingenstatus in een andere EU-lidstaat. Wanneer lidstaten besluiten om op basis van een ernstig risico op onmenselijke en vernederende behandeling in de eerste lidstaat niet over te gaan tot een niet-ontvankelijkheidsbeslissing, kunnen zij het verzoek opnieuw zelfstandig ten gronde behandelen. Daarbij moeten zij echter ten volle rekening houden met de beslissing tot toekenning uit de andere lidstaat en met de elementen die deze beslissing ondersteunen.
Geen niet-ontvankelijk als mogelijke blootstelling aan ernstig risico op onmenselijke of vernederende behandeling
Verzoeker is een Syrisch onderdaan die in 2018 als vluchteling werd erkend in Griekenland. In 2019, kreeg verzoeker subsidiaire bescherming in Duitsland, een beslissing waartegen beroep werd aangetekend met als reden dat de Duitse autoriteiten gebonden zouden zijn aan de Griekse vluchtelingenstatus.
Artikel 33, lid 2 Procedurerichtlijn 2013/32 geeft een limitatieve opsomming van de situaties waarin de lidstaten een verzoek om internationale bescherming als niet-ontvankelijk kunnen beschouwen, waaronder ook de toekenning van internationale bescherming door een andere lidstaat. Echter kunnen lidstaten hier geen gebruik van maken wanneer ‘de voorzienbare leefomstandigheden van die verzoeker hem zouden blootstellen aan een ernstig risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest’. De RvV vernietigde al eerder niet-ontvankelijkheidsbeslissingen van statushouders in Griekenland. Lees hierover meer in ons artikel ‘RvV vernietigt niet-ontvankelijkheid asielaanvraag van verzoekers met beschermingsstatuut in Griekenland wegens onvoldoende onderzoek’.
Unierecht verplicht niet tot automatische erkenning vluchtelingenstatus in andere lidstaat
Hoewel Artikel 78, lid 2, a van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) een ‘uniforme asielstatus voor onderdanen van derde landen die in de gehele Unie geldt’ omvat, doelt dit artikel met name op het verzekeren dat lidstaten gemeenschappelijke criteria toepassen voor de identificatie van de personen die werkelijk bescherming behoeven. Noch de doelstelling van ‘uniforme asielstatus’, noch het principe van wederzijds vertrouwen, omvat een beginsel op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn om beslissingen tot toekenning van de vluchtelingenstatus automatisch te erkennen.
Het staat lidstaten wel vrij om, bij wijze van gunst, beslissingen zoals de toekenning van de vluchtelingenstatus door een andere lidstaat automatisch te erkennen.
Bij onderzoek ten gronde wel verplicht rekening houden met status in andere lidstaat
Wanneer een lidstaat het verzoek niet niet-ontvankelijk verklaart, moet zij het verzoek om internationale bescherming op individuele basis beoordelen en rekening te houden met alle relevante feiten in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing over het nieuwe verzoek wordt genomen. De voorwaarden voor de vluchtelingenstatus moeten individueel, volledig en actueel onderzocht te worden.
Toch moet de samenhang gewaarborgd worden tussen de beslissingen die door twee lidstaten genomen worden over het verzoek tot internationale bescherming. De lidstaat die het nieuwe verzoek behandelt, moet zo snel mogelijk informatie opvragen en uitwisselen met de lidstaat die de status toekende. De nieuwe lidstaat moet ‘ten volle rekening houden met de beslissing van de andere lidstaat en met de elementen die deze beslissing ondersteunen’.
RvV: info opvragen over actualiteit en geldigheid status is onvoldoende
Met verwijzing naar bovenstaande uitspraak van het HvJ oordeelde de RvV in arrest nr. 309.774 van 12 juli 2024 dat het CGVS binnen een redelijke termijn de informatie moet verkrijgen over de elementen die tot de toenmalige beslissing hebben geleid. Als de persoon in de eerste lidstaat de vluchtelingenstatus kreeg, volstaat het bijvoorbeeld niet om info op te vragen alleen over de actualiteit en geldigheid van de verleende status .