Besnijdenis type 3 gekwalificeerd als foltering: weerlegbaar vermoeden van vrees voor vervolging

In het kort

In arrest nr. 261.439 van 25-11-2024 bevestigt de Raad van State (RvS) het principe van de omkering van de bewijslast wanneer een verzoeker om internationale bescherming eerder slachtoffer was van een daad van vervolging. Wanneer wordt aanvaard dat de verzoekster in Somalië slachtoffer werd van vrouwelijke genitale verminking (VGV) type 3 en dat dit een vorm van foltering is, geldt een weerlegbaar vermoeden van een gegronde vrees voor vervolging. Asielinstanties die de bescherming willen weigeren moeten aantonen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de vervolging zich niet opnieuw zal voordoen.

CGVS & RvV: verzoekster maakt niet aannemelijk opnieuw slachtoffer te zullen worden van VGV

Een Somalische vrouw vroeg op 19 oktober 2020 internationale bescherming (IB) aan. Ze haalde een vrees aan om in Somalië slachtoffer te worden van vrouwelijke genitale verminking. Het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) wees haar verzoek af, omdat zij al een VGV type 3, de meest verregaande vorm van VGV, had ondergaan. Er zou dus geen risico bestaan op verdere daden van vervolging. De verzoekster ging in beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV). Ze drukte een vrees uit om bij terugkeer naar Somalië, in geval van huwelijk of geboorte van een kind, gedesinfibuleerd (heropening van de vaginale opening) en vervolgens opnieuw besneden te worden. De RvV verwierp haar beroep, omdat zij deze vrees voor herbesnijdenis nooit eerder had ingeroepen, en ze niet aannemelijk maakte dat ze bij terugkeer naar Somalië zou worden herbesneden. 

RvS: asielinstanties moeten aantonen dat vervolging niet opnieuw zal gebeuren

De RvS stelt vast dat het CGVS en de RvV erkennen dat de verzoekster eerder het slachtoffer werd van foltering (VGV type 3), en dus van een daad van vervolging. Artikel 48/7 Vw bepaalt dat een eerdere vervolging een duidelijke aanwijzing is voor een risico op vervolging bij terugkeer. In dat geval geldt er een weerlegbaar vermoeden dat de ingeroepen vrees voor vervolging gegrond is. Het is dan aan de asielinstanties om aan te tonen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging zich niet opnieuw zal voordoen. 

Door de verzoekster te verwijten dat ze niet aannemelijk maakt dat ze bij terugkeer naar Somalië zou worden herbesneden, legt de RvV de bewijslast onterecht opnieuw bij de verzoekster. De RvV heeft zelf niet onderzocht of er goede redenen zijn om aan te nemen dat de vervolging zich niet opnieuw zou voordoen. De RvS oordeelt dat de RvV hiermee artikel 48/7 Vw miskent, en vernietigt het arrest van de RvV. 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen